Kunst
07-11-2024
Aangezien ik werk aan beelden, vallen regelmatig de woorden kunst en kunstenaar. Ben ik een kunstenaar? Werk ik aan kunst? Wat is dan kunst? De kinderen noemen me een beeldend vormgever, omdat ik mezelf vaak zo omschreven heb. Maar misschien ben ik eerder een beeldend zoeker. Ik zoek door het werken met beelden, met vormen. Daarvoor moet ik waarnemen en die waarneming uit laten spreken, niet gelijk invullen of oordelen.
Ik heb deze tekst opgedeeld in:
- kunst, wat komt er bij mij op?
- vorm geven, waarom eigenlijk?
- wat kunst voor mij betekent,
- waarnemen, vol verwondering.
Kunst vind ik een lastig begrip. Wanneer spreek je van kunst? Als het handel is? In een museum hangt? Opgevoerd wordt in een schouwburg? Als er een diploma aan vooraf gaat? Als er over geschreven wordt in de krant? Als het met religie te maken heeft? Als iemand er plezier in heeft? Als iemand therapie heeft gehad? Als het een stempel ‘kunst’ krijgt? Als het namaak is? Als het niet praktisch is? Of juist nuttig is? Als er een naam aan verbonden zit als Bach, Hazes, Rembrandt, Beuys? Als er hard gewerkt is? Als de kunstenaar arm is? Als er een verhaal verteld wordt? Als het verrast? Er wordt gesproken over beeldende en muzische kunst, van toegepaste kunst; en wat is dan de kunst in geneeskunst en bouwkunst? Kan kunst ooit af zijn? Volgens Jorge Louis Borges niet: ‘Als kunst volmaakt is, dan is de wereld overbodig’.
Kunst is niet zonder meer praktisch, nuttig of economisch, net als fundamentele wetenschap en babbelen. Kunst heeft allerlei verschijningsvormen, dat kun je van fundamentele wetenschap en babbelen ook zeggen. Ze hebben voor mij met zoeken, met (af)tasten te maken, met vragen stellen, met niet met het verstand weten welke richting te gaan, met twijfel, met open staan voor het onverwachte maar ook met geruststellen, bevestigen. Tot zover zijn er overeenkomsten en is het niet bijzonder; of juist wel in een wereld, die sterk gericht is op het waarderen van het economisch nuttige.
Waarom begint iemand aan een kunstwerk? Bij de ontwikkeling van een stofzuiger is dat de wens om makkelijk schoon te maken. Bij een auto om snel te verplaatsen. Of misschien staat centraal de tijdwinst om … iets anders te doen of … minder geld te besteden aan personeel of … de buurman de ogen uitsteken of … en zo voort. Maar een beeld? Of een gedicht? Wie zit daar nu op te wachten. Wat is daar de winst van? En toch …
Er zijn gelukkig mensen, die er op wachten, er belang in stellen, erdoor geraakt worden, er open voor staan, die kunst stimuleren, die erdoor op gedachten komen. Zo wordt kunst door organisaties en regimes als nuttig èn gevaarlijk gezien. Zie de Nazi’s in hun wereldbeeld, maar ook de apartheid, China, USSR, Hollywood, de kerken, de VN, enzoverder. En er zijn mensen, die willen scheppen in welke vorm dan ook. Kunst kan oproepen tot bezinning, kan mensen verbinden, maar ook tegen elkaar opzetten.
Daarmee komt voor mij al een essentie van kunst naar voren: het is een mogelijkheid tot een gesprek, een wisselwerking, een uiteenzetting, een gedachtegang, een gedachteontwikkeling. Kunst heeft makers èn beschouwers nodig. Het vraagt een luisterende, waarnemende, kritische houding, zowel van de maker als de beschouwer. ‘Kritisch’ niet als afkraken, maar in de zin van ‘blijf open in het luisteren’. Misschien beter: kritisch op jezelf. Geloof het niet, maar proef het en besluit er over. Het zou daarmee in de mensen een zelfstandige houding op kunnen roepen. Mensen zouden niet zomaar meelopen. Of misschien juist wel.
Er zijn makers van kunst in veel verschillende richtingen werkzaam, zowel beroeps- als hobbymatig. De ene mens vooral beschouwend, de ander ploeterend, de derde schreeuwt het van de daken, de vierde heeft gewoon plezier. Ook bij hen gaat het om een luisterende, waarnemende houding, naast de drang om te scheppen. Sommigen kunnen er van leven, de meesten niet. Maar daarom is het nog steeds belangrijk, dat mensen er mee bezig zijn.
Hoe kom je er toe om toeschouwer te zijn, naar schilderijen te kijken of concerten te beluisteren of video-installaties te beleven of gedichten te lezen, kortweg kunst te ervaren? Wat maakt je schouwend? De ene mens groeit op met (een vorm van) kunst en voor diegene is het vanzelfsprekend, voor de ander is kunst elitair, nutteloos, gebakken lucht, ver van mijn bed, geldbelegging, imago, spiegeling van de zin van het leven of ‘niet echt’, namaak.
Kunst heeft dus vele ingangen. Het staat ieder vrij om een ingang te kiezen en zeker ook om van ingang te veranderen of meerdere ingangen te nemen.
Vormgeving
Er zijn een heleboel uitgangspunten om tot vorm te komen. Vormgeving is van alledag. Alles dat uitwisseling zoekt, krijgt een vorm: muziek, gedichten, schilderijen, dans, pakken melk, kleding, meubelen, gebouwen, beelden. De vorm in de wereld van de materie wordt op veel manieren bepaald, bijvoorbeeld:
- Met het verstand, op basis van economie. Melk werd eens opgevangen in emmers, overgedaan in melkbussen, opgehaald en bij de klant in melkkannen overgeschept. Dan kwamen er steeds weer ‘verbeteringen’ en uiteindelijk werd vastgesteld, dat het economischer is om melk via ingenieuze machines steriel over te brengen in vierkante of rechthoekige pakken en die te verkopen.
- Die melk moet opgehaald worden en uit die behoefte is de tankwagen ontstaan en daardoor moeten de boerderijen voor grote tankwagens ontsloten worden en onder andere daarom is het dat de boerderijen zo groot mogelijk moeten zijn.
- Met verleiding, ook op basis van economie. De melk moet verkocht worden. Er moeten verstandelijke gegevens op het pak komen staan. De mens moet echter ook verleid worden om dat pak te kopen en niet dat van de concurrent. Daar komt verleidingsvormgeving met kleuren en teksten bij kijken. De T-Ford was gebouwd als de Volkswagen: een auto voor iedereen, gewoon zwart. De concurrent kwam dus met de Cadillac in kleuren, de auto voor iedereen, die anders was dan iedereen.
- Met misleiding, waarbij hele kleine lettertjes gebruikt worden of niet alle gegevens (juist) vermeld worden. De essentie wordt vaak zo klein mogelijk gehouden.
- Om te sturen. Een weg, die auto’s de stad in voert door een industrieterrein en bestaat uit vier rijbanen met een tussenstrook en gescheiden fietspaden en voetpaden met een rijsnelheid van vijftig kilometer per uur voor de auto, is voor de gemiddelde autorijder een bezoeking als die weg leeg is. Dus moet er gestuurd worden met borden, lichten en controles.
- Vanuit ideologie. In de Amsterdamse School woningbouw werd bewust gekozen voor kleinere ramen, zodat de nadruk meer op binnen kwam te liggen. In de communistische woningbouw werd gekozen voor soberheid om mensen het gevoel te geven, dat ieder gelijk was.
- Omdat het niet anders kan. Een vierkant ei zou lastig bij de kip naar buiten komen. Er zijn wel experimenten geweest, maar of het zijn 1-april-grappen of het lukt niet of het is economisch niet haalbaar. Deze vormgeving kun je natuurlijk of eigen noemen.
- Vanuit angst of gemak. De Romeinen wilden overzicht houden en wierpen een rechthoekig raster over de plaatsen, die zij opbouwden. De Amerikanen wilden indelen hetgeen in hun ogen nog niet ingedeeld was en kwamen tot dezelfde indeling, zodat je de zijwegen kunt nummeren.
- Vanuit gewoonte. De eerste stalen boten hebben hun vorm gekregen uit de houten tjalkenbouw, terwijl je met staal heel anders kunt bouwen. Dat blijkt ook uit de ontwikkeling van de schepen. Toch wordt er weer bewust zo gebouwd, omdat er een markt voor is, mensen betalen er voor uit nostalgie.
- Vanuit keuze, omdat die vorm het beste past bij het verhaal, de boodschap die gebracht wordt of het doel, dat bereikt wil worden. Denk aan de beelden op een kathedraal, die willen verhalen van de kerkelijke godsdienst. Denk aan de Keltische kruizen op de graven, die hun verhaal vertellen of de versieringen in de moskeeën, die verhalen van Allah, die niet verbeeld mag of kan worden.
- Vanuit een doel. Een schep zal bestaan uit een blad en een steel. Deze hangen samen met een doel. Een putjesschep is weer duidelijk anders dan een bats of een spade of een kolenschep.
- Vanuit behaagzucht en verleiding worden de meest bijzondere of sobere kledingstukken ontworpen voor mensen met veel geld, die dan een weerklank vinden in confectie-industrie voor de mensen, die zich de originele kleding niet kunnen veroorloven.
- Door de natuur. Als ik wandel en om mij heen kijk, dan zie ik in de natuur zoveel vormen en kleuren bij elkaar, dat ik daar eerbied voor heb en heel intens van kan genieten. Deze vormgeving is voor mij van een andere orde en niet onderworpen aan centenkwesties. Ik leer er veel van.
- Door een kunstenaar, met als doel te onderzoeken en uiteindelijk een verhaal te vertellen, dat verteld wil worden om mensen te vermaken, verleiden, overtuigen, in beweging te brengen, uit te laten wisselen.
Kortom elke vorm kent een ontstaansgeschiedenis en elke vorm kent een uitwisseling, heeft een werking op mensen. Neem een ronde vorm en de vorm wordt vaak zacht genoemd. Een scherpe vorm en men noemt hem hard om iets voor de hand liggends te noemen. En dat klopt maar ten dele. Er wordt vaak een gevoel van (on)aangenaamheid aan gekoppeld. Iedere vormgever werkt daar bewust dan wel onbewust mee. Maar klopt het? Dat blijft altijd een uitdaging.
In de bouwkunst zou ik met mijn vaardigheden bijna altijd dienstbaar aan een opdrachtgever zijn. Het is de opdrachtgever, die mijn voorstel aanvaardt of mij terugstuurt om een beter bij die opdrachtgever passende uitdrukking te vinden. Ik moet op zoek naar de vraag van die opdrachtgever en probeer de ruimte en de schil daarvoor vorm te geven. Daarbij ga ik op zoek naar de praktische kanten van het gebruik, naar de technische kanten van de realisatie, naar de uitwerking en uitstraling naar de binnen- en buitenwereld en probeer ik te vatten, wat de bedoeling is achter de vraag. Als architect daar mee bezig zijn, betekent een antwoord zoeken op de vraag: wat is nu wezenlijk voor die opdracht, die opdrachtgever en voor mij. Daarnaast dient de architect ook nog rekening houden met een buitenwereld, die administratief is, die uit omliggende belangen bestaat en die ook de aarderuimte meeneemt.
Als beeldhouwer kan ik in eigen werk min of meer vrij zijn om vormen te scheppen, maar als ik met een opdrachtgever te maken heb, dan moet ik werken naar de afspraken, die we gemaakt hebben en hierboven genoemde vraag. In mijn geval komt er meestal niet van buiten een opdrachtgever. Soms wel. Mijn vormen ontstaan tijdens het zoeken. Vorm is voor mij een stolling van een beweging, door mijn handen tot vorm op aarde gebracht en door de beschouwer weer in beweging omgezet. Of niet natuurlijk, als het de beschouwer niet aanspreekt.
kunst in mijn leven
In mijn jeugd was kunst niet iets, waar ik gerichte gedachten over had. Sport, buiten spelen, lezen, modelspoor, lego en alleen in de natuur zijn, dat deed ik het liefst. Het laatste omdat ik dan kon zingen naar de wind, de zon, de regen, kortom naar de natuur of, beter omschreven, de wezens van de natuur. Ik volgde HBS-B, omdat het mijn droom was om piloot te worden, maar, zo maakte mijn vader me later duidelijk, ik wilde een piloot zijn, die vliegt met de elementen en niet met de instrumenten. Hij vloog zelf en zag steeds meer computersturing in het beroepsmatig vliegen. Ik zag mezelf al naar allerlei uithoeken van de wereld gaan. Daar was mogelijk minder computersturing.
Kunst was voor mij in mijn jeugd verbonden met klassieke muziek op de lagere school en met tekenen, muziek en (in de vijfde klas) schouwburgbezoek op de middelbare school, met verplichte gedichten in de klas. Versnipperd, ver weg en verbonden met een wereld buiten mijn dagelijkse leven. Dat je iets als muziek, film of een boek ook als kunst kunt beschouwen, dat kwam niet in mij op.
Na mijn zeventiende verjaardag en aansluitend het ongeval met als gevolg mijn verlamde linkerarm was ik zoekende. Piloot worden, mijn ijkpunt in de schoolkeuze, was helemaal van de baan. Een vervolg moest voor mij praktisch zijn, houvast geven, niet alleen omdat dat de insteek thuis zou zijn, maar ook gezien alle verwarring.
Het werd, na enkele verkeerde keuzes in technische richtingen, een bouwkundestudie, omdat ik met bewustzijn in de vormgeving van de gebouwde omgeving voor mensen met andere mogelijkheden (gehandicapten) iets wilde betekenen. Er was achteraf gezien ook een andere reden: bouwkunde is praktisch en nuttig, elementen waarmee ik ben opgegroeid, maar heeft ook verwantschap met schilderen, beelden, muziek, hetgeen ‘niet nuttig’ zou zijn.
Ik begon aan de studie bouwkunde met de nadruk op wat genoemd wordt ‘aangepast bouwen’. Vrijwel elk project, elke oefening eindigde de eerste jaren daarin. Ik voelde mezelf tenslotte erg beperkt in het ‘aangepast bouwen’. De studie van het vormgeven zelf werd steeds dringender.
In dit proces groeiden er vragen naar het wezenlijke van hoeken, van kleuren, van materialen en hun werking op ons, mensen. Daar kon ik niet aan werken op de TH, de technische universiteit. Ik stopte daarom met de studie, maar ik nam mezelf voor ééns een ruimte te bouwen, die zou zingen. Waarom zingen? Dat wist ik niet, ik zei het, maar niet bewust.
Hoe ik verder wilde zoeken, was nog ongrijpbaar, onzegbaar. Om me te bezinnen kwam ik op de Vrije Hogeschool in Driebergen terecht. Daar volgde ik een cursus speciaal opgezet voor studenten, die gestopt of vastgelopen waren met hun studie. In die cursus kwam voor mij de kracht van het scheppend werken sterk naar voren. Het voelde als thuiskomen en de opening naar een nieuwe weg.
Ik leerde hier dat ik vragen kon stellen, die ik niet in woorden kon vatten, maar juist in beeldende en muzische taal kon zoeken, in beelden, in bewegingen, in ruimte en in tijd. Het is een taal, die me goed ligt, omdat een conclusie voor mij in die gebieden nog steeds in beweging kan zijn, of beter juist beweging is. Ik ben een trage zoeker en in beelden kan ik ook traag zoeken.
De wereld van de woorden heb ik lang ervaren als een wereld voor mensen, die alles willen vastleggen. Dat kan handig zijn voor sommige zaken, maar om in het vooralsnog ongrijpbare te zoeken voldeed het mij niet. Ik kan woorden niet ergens plukken, maar de woorden en ik moeten naar elkaar toe rijpen.
Dat houdt vooral in, dat ik moet leren luisteren, me stil houden. Dan klinkt een taal, waarin ik wel en tegelijk niet vertrouwd ben. Vertrouwd, omdat het toch ook de wereld van het zingen van de vogels, van de zon, de maan, de sterren, enzovoorts is. Niet vertrouwd, omdat ik me er niet zomaar mee naar de mensen kan bewegen, daarin nog vertrouwen mis. De neiging in de wereld is ook om snel te zijn en dat ben ik niet.
Ik ontmoette op de Vrije Hogeschool in de antroposofie ook woorden voor ervaringen, die ik na het ongeval in eigen woorden uitgedrukt had. De nieuwe woorden gaven mij in ieder geval de mogelijkheid tot het uitwisselen van gedachten, tot verdieping in mijn ervaringen met hulp van boeken en weergaven van voordrachten van met name Rudolf Steiner. Bij de laatste viel me vooral het tastende in zijn taalgebruik op.
Later volgde ik kortere en langere, intensieve en minder intensieve cursussen op beeldend en muzisch gebied. Daarmee groeide het besef, dat ik me met bouwen, met name met betrekking tot wonen, en met beelden het meest verbonden voel. Daarbij geven beelden mij meer mogelijkheden om te zoeken.
Bouwen om de verhoudingen in de ruimte vorm te geven tussen binnen en buiten, tussen ruimten en mensen onderling, vergelijkbaar met binnen en buiten en om de verhouding van de mensen met hum eigen vraag vorm te geven. Voor mij vooral gericht op wonen, omdat ieder mens dat op eigen wijze doet.
Beelden om te ‘denken’, te zoeken met mijn handen en me te verbinden met de wereld achter die beelden. Beelden maken is de taal waar ik mij het sterkst mee verbind, maar dat wil niet zeggen, dat ik de andere talen niet nodig heb of waardeer. Zonder euritmie, zonder kleur, zonder muziek, zonder gesproken woord, zonder ruimte, zonder mensen kom ik niet goed in de beelden. Zij geven juist in de wisselwerking ingangen tot en uitdrukkingen van de wereld, de vragen waar ik mee leef. Als ik in die vragen wil zoeken, dan kom ik tot beelden en het bouwen in eigen omgeving.
Langzaam is ook het besef gegroeid, dat met deze talen ook een gesprek gevoerd kan worden, een gesprek tussen mensen onderling, maar ook met geestelijke wezens en dat ik mee mag spreken. Als er dan sprake is van uitwisseling, van gesprek, dan wordt het voor mij ook kunst. Dat gesprek loopt dan in de beweging van vorm tot vorm. Het belangrijkste thema hierbij is leren waarnemen! Leren luisteren en niet invullen!
Waarneming
In het dagelijks leven wordt ik voortdurend aangesproken via mijn zintuigen. Als ik in gesprek ben, als ik fiets, als ik boodschappen doe, als ik de krant lees. Steeds komen er allemaal indrukken op mij af. Er is een buitenwereld, die mijn zintuigen prikkelt.
In het algemeen wordt gedacht aan vijf zintuigen: zicht, gehoor, reuk, smaak en tast. Daar kun je eenvoudig evenwicht en temperatuur aan toe voegen als zintuigen. De antroposofie kent er dan nog enkele, die vaak minder voor de hand liggen: de taalzin, een zintuig gericht op woordgebruik; de ikzin, gericht op het zien, beleven van de ander; de denkzin, gericht op het waarnemen van gedachten; de zelfbewegingszin, waarmee je kunt waarnemen hoe je lichaam beweegt; je levenszin, waarmee je kunt waarnemen hoe je je voelt. Om het kort te houden. Er is voldoende literatuur over te vinden.
In feite registreren de zintuigen allerhande ervaringen. De zintuigen oordelen echter niet. Ze nemen op, nemen waar. Ik moet dus in feite luisteren naar wat die zintuigindrukken me te vertellen hebben en bepalelen of ik daar iets mee wil of moet doen en welk oordeel ik daar aan moet geven. Zo wordt ik steeds aangesproken, maar dat wil nog niet zeggen dat het allemaal klopt. Denk maar aan alles met internet. Is het waar? Ik moet het steeds toetsen, dat hoort bij deze tijd. Hoe neem ik dat waar?
Waarnemen is daarmee iets wonderlijks. Waar komen die indrukken vandaan? Van buiten? Van binnen? Is er een wereld buiten mij? In mij? Gaat het dan om één wereld of zijn er meerdere werelden? Passen dan op alle werelden dezelfde zintuigen? Is die wereld statisch, dynamisch? Wat roepen die indrukken op? Gevoelens, Gedachten? En is een indruk dan waar, kan ik een indruk voor waar nemen? Wat is dan waar? Wat is dan waarnemen? Heb ik daar dan nog een apart zintuig voor nodig?
Waarnemen is werken, dat weet ik wel. Voor ik het weet vul ik bij indrukken allerlei voorstellingen, gedachten in. Natuurlijk zijn voorstellingen heel nuttig. Stel je voor, dat je elke indruk op zich steeds weer opnieuw op waarde moet bepalen. Dan is er geen mogelijkheid meer om iets op te bouwen, dat lijkt op houvast, dan verdrink ik in de indrukken. Tegelijk is de valkuil van voorstellingen, dat ze absoluut worden en ik zelf daarmee onbeweeglijk wordt.
Ik moet mezelf dus soms terug houden en datgene, dat ik waarneem, ‘voor waar nemen’, zoals een vriend stelt. Ik neem waar, laat wat ik waarneem in mij komen, in mij klinken en neem vervolgens waar, wat er in mij klinkt, hoe mijn lijf, het beweeglijke lijf, het lichte lijf, reageert, waar mijn gevoelens iets zeggen. Waar komen de accenten, waar stroomt het heen, waar zitten de impulsen? En dan kan ik verder waarnemen: hoe reageer ik op die waarneming, wat gebeurt er dan in mijn lijf, welke gevoelens roept het op, hoe reageer ik daar weer op? Steeds kom ik weer een stapje verder.
Waarnemen gaat dus twee kanten op: waarnemen naar buiten, naar de buitenwereld, en waarnemen naar binnen. Hoe binnen is dat? Dat is voor mij de vraag. Ben ik niet een waarnemer op een punt, waarin ik twee werelden waarneem? De wereld buiten mij in wat wij de buitenwereld noemen en de wereld binnen mij, die net zo groot is en ergens ook buiten mij staat. En spiegelen die werelden elkaar? Het is een wereld of beter het zijn werelden, die niet algemeen gekend worden, maar waar ik wel waar kan nemen. Daar sta ik als mens op een kruispunt van werelden, zo voelt het of, misschien beter uitgedrukt, bevind ik mij in de vernauwing van een zandloper. Het lijkt op waarnemen met een oog boven en een oog onder het wateroppervlak. Het grappige is, dat het wateroppervlak naar twee kanten spiegelt: onder het oppervlak de wereld van het water en boven het oppervlak die van de lucht.
Ik beschrijf hieronder wat elementen, waarmee ik bezig kan zijn in de ruimte om me heen om te oefenen met waarnemen. Ik noem voorbeelden, maar ik ga er van uit, dat het ieder vrij staat om daar een eigen keuze in te maken en op te zoeken. Ik heb daarbij bijvoorbeeld gekeken naar gebouwen, maar het staat ieder vrij om een ander onderwerp te nemen, bijvoorbeeld: fluitketels, fietsen, muziekinstrumenten, muziek, woorden, de geur van stilstaand slootwater, de smaak van roestvrij staal. Als het je boeit en je je oordelen terug kunt houden, kan er een onverwachte beleving op komen.
Waarnemen aan mensenwerk
Deuren, poorten.
Wat is een deur, hoe geef je die vorm, hoe zien deuren er uit? Of een poort. Het is een doorgang, verbinding tussen twee werelden. Kan ik proberen te beleven wat een deur mij wil zeggen? Is die open, gesloten? Van hout of staal? Welke hoogte/breedte verhoudingen heeft die? Zit er een afdak boven of niet? Is de deur versierd?
Of kan ik beter spreken van een poort:
Staat de poort los in de ruimte en wat gebeurt er dan:
En dan de leeftijd, de tijd waaruit die stamt:
Schuurdeurtjes, deuren van een kathedraal, hekken bij een kasteel, sluisdeuren, de deur naar een ijskelder, een poort naar een binnenplaats op een boerderij, een poort zonder deur midden in het landschap, een poortje naar een achterpad, een triomfboog
Ramen
Deuren zijn niet de enige toegangen. Ramen hebben ook een verbindende werking van de ene wereld naar de andere.
de metamorfose van de ramen van een kerk aan de zuidzijde van west naar oost, kerkramen met glas in lood, winkelramen in de Zaanse Schans, ramen in het stadhuis van Arnhem, maar brillen zijn ook interessant
de huid van een bouwwerk
De huid van een gebouw kan belevingen van hard, zacht, vrolijk, somber, oproepen. De hoeken, het lijnenspel, de materiaalvorm, de kleur, de beschadigingen, de vormen, alle aspecten hebben hun invloed.
Denk aan de gebouwen op een industrieterrein, het station in Rotterdam, een rieten dak, de ruwstenen wanden bij de tandarts
De wijze waarop een gebouw zich als geheel toont
Dan komen al vlug iconische gebouwen tevoorschijn, gebouwen, die zichzelf uitstralen. Dat neemt niet weg, dat ook een gewoon huis een eigenheid uit kan stralen.
Voorbeelden:
De Eiffel toren, de vuurtoren, de Cruquiushoeve, het station van Haarlem, de Big Ben, maar ook de huisjes op de volkstuintjes
Maar kijk ook eens naar de grond en het dak of om je heen, er is zoveel bijzonders:
Bij het water bijvoorbeeld heeft de mens invloed:
Of op het land
En dan heb ik het nog niet gehad over de natuur.
Waarnemen aan de natuur
Waarnemen aan de natuur is makkelijker dan aan wat de mens maakt en misschien daardoor ook moeilijker. De natuur laat een oneindige rijkdom zien. Ik ben natuurlijk heel onvolledig, maar kan wel een aantal belevingen oproepen, die mij heel sterk aanspreken. Eigenlijk kan ik niet genoeg foto’s laten zien en eigenlijk is elke foto er een te veel, want ik moet de natuur zelf ervaren in de wereld. Dan kan ik die op me in laten werken en ervaren, welke krachten er spelen, ook al kan ik er lang niet altijd de woorden voor vinden. Maar om toch een beeld te geven:
Bijvoorbeeld de brandnetels. Telkens als ik die zie ben ik blij om hun opgewekte vleugelslag te zien, de wijze waarop het lijkt, dat ze opvliegen naar de hemel, de verwantschap met de vlinder.
Of de tekening in de bast van de bomen, die een veelheid aan vormen en beweging laten zien.
Of de waterdruppels, die op het wateroppervlak vallen en maar doorgaan met zich voortbewegen vanuit het centrum, waarop ze vielen.
Of het water zelf bewogen door de wind of een vogel.
Of juist bevroren tot ijs.
Of het omslaan van de golven op het strand.
De spiegeling in het water
Het licht op het water
de grond onder mijn voeten
het weer en seizoen
de dieren
Het lijnenspel in de natuur:
Het licht, dat ons tegemoet komt:
Er is zoveel om te ontdekken, blij van te worden, beelden uit te halen. Daarbij besef ik wel, dat de natuur ook wreed kan zijn, maar in die wreedheid kan ook schoonheid gevonden worden. De zee ziet er fantastisch uit, maar als je met een roeiboot in de westerstorm zit of als je te ver uit de kust getrokken bent en niet zomaar terug kunt zwemmen, dan zie je dat niet direct. Als je een sperwer ziet is die prachtig, maar als die voor je ogen een duif slaat of een libelle, die verdwijnt en de snavel van een vogel, dan is schoonheid niet het eerste waar mensen aan denken. En dan leef ik nog in het bevoorrechte deel van de wereld.