17-08-2024
Om kort te gaan: ik was net zeventien jaar oud geworden, reed op een brommer, werd geschept door een auto en hield daar een verlamde arm aan over. In de tab ‘beperkt’ ga ik in op de omgang met de verlamming in mijn linkerarm. In de tab ‘pijn’ ga ik in op de omgang met de chronische pijn in mijn verlamde arm. Hier wil ik ingaan op wat door het ongeval en mijn verlamde arm in mij op gang gebracht is.
Een stapje verder
Ik was als gevolg van het ongeval een tijdje buiten bewustzijn en beleefde, dat ik ergens was, waar het voor mij bekend voelde, maar waar ik zelden over las of hoorde spreken. Mensen noemen het een ‘Bijna Dood Ervaring’ of een ‘Nabij de Dood Ervaring’. Ik beleef het meer als een ‘Ander Leven Ervaring’. Daarmee is er een wereld geopend, een vraag wakker geworden, een verbinding gelegd, die mede mijn huidig leven richting gaf. Deze ontwikkeling probeer ik hier onder woorden te brengen.
Ik begrijp, dat niet iedereen hier in mee kan gaan. Dat vraag ik ook niet. Ik schrijf over wat ik ervaren heb. Het staat ieder vrij het te lezen en er over na te denken, het misschien te proeven, na te laten klinken en eventueel open te staan voor andere ervaringen. Mensen, die een soortgelijke ervaring hebben, zullen er mogelijk delen van herkennen en/of andere ervaringen in hebben. Er valt zoveel te ontdekken en bewust te worden.
Misschien kun je er niets mee, misschien komt het (later) op je weg in het leven op aarde om er verder op in te gaan. Als en wanneer je verder zoekt, kom je wellicht uit bij antroposofie of kunst, richtingen, die mij trekken, of wordt het een andere richting, één die de jouwe is.
Voor de overzichtelijkheid heb ik stappen benoemd, omdat deze voor mij min of meer te onderscheiden zijn. Desalniettemin lopen ze ook dooreen:
- als kind;
- tijdens / direct na het ongeval;
- terug naar die ‘bijna-dood-ervaring’:
- samenhang tussen euritmie en pijn;
- ‘door mijn middenrif’;
- waarneming in de natuur;
- verbouwing van ons huis;
- opengaande chakra’s;
- werelden achter de beelden;
- wat doe ik er mee?
Als kind
Als ik kijk naar mijn leven voor het ongeval, dan heeft dat twee kanten:
Aan de ene kant een leven van baby tot jeugd, de onbezorgde puber, van 0 tot 17 jaar: nog vrij onbewust van tijd en ongemakken, soms wat voorzichtig tastend naar een grote-mensen-leven. Mijn lichaam kende wat ongemakken als eczeem, ongeveer vanaf mijn geboorte; later ontwikkelde ik een allergie voor katten en ik was een tijd doof bij de overgang van kleuterschool naar lagere school. Als puber lag dat achter me en het leven voor me. De grenzen waren ver weg, af en toe dook een beeld op van wat een toekomst in dit leven zou kunnen inhouden. Dat was vooral willen vliegen als piloot. Niet spectaculair. Ik sportte veel, we verhuisden een aantal keer, ik ging naar diverse middelbare scholen vanwege verhuizing , het liep zo en zonder dat ik bewust zware problemen ervaren heb, min of meer dromend soms. Het was een wereld naar buiten toe.
Daarnaast was er als kind de verbinding met een wereld, die niet vaak benoemd werd. Als peuter, kleuter beleefde ik alles nog als één, als binnen- en buitenwereld samen. Langzaam ontstond daar steeds meer scheiding tussen. Ik zong voor of naar de bomen, de lucht, de regen, de wind, de zon, de zee, maar ik deed dat alleen als er niemand bij me was, want het voelde vreemd bij anderen, terwijl ik er wel behoefte aan had om zo contact te leggen. Ik ging veel vissen en beleefde de natuur, het licht in het water, de zon in de leeuwerik, maar ik zei, dat ik was gaan vissen. De buitenwereld beleefde ik in de andere mensen en de vragen, eisen, die daarvandaan komen; de binnenwereld, dat was ik zelf, in verbinding met de natuur en wellicht mijn oma, met wie ik een bijzondere band voel.
Steeds verder werd de aardewereld verdeeld en uitgesplitst in natuurkunde, scheikunde, enzovoorts. Steeds meer werd de buitenwereld, de andere mensen met name, verdeeld in groepen, in geografie en in talen. Ik werd er in ondergedompeld op school en de plek voor de wereld, waar ik zong voor de natuur werd kleiner, maar verdween niet. Ik beleefde het voor mezelf niet als vreemd, maar als heel privé, heel intiem, als binnen. Ik kwam het nog steeds tegen in de sprookjes en de wereld, die daar uit klinkt en ik reed nog steeds om voor sterke plekken met uitstraling.
Direct na of tijdens het ongeval
Bij het ongeval werd ik uit mijn lijf geslingerd, om het plastisch uit te drukken. Ik was even afgeschreven vanwege veel bloed over het hele lichaam en de rare houding, waarin ik lag. Ik werd naar het ziekenhuis gebracht en de dienstdoend arts constateerde een gebroken sleutelbeen, zware hersenschudding, heel veel schaafwonden en stuurde me naar huis. De huisarts kwam later langs, zag iets vreemds aan mijn linkerarm en stuurde me naar een ander ziekenhuis.
Van wat er met mij en om mij heen gebeurde, was ik mij nauwelijks bewust. Daarvan kan ik me maar een paar flitsen herinneren: laat in de middag kwam de huisarts even langs om mijn verwonding te bekijken; ik werd op de brancard de trap afgedragen en de brancard was te kort; op straat de paniekerige stem van het buurmeisje, later de bedbuurman in het ziekenhuis. Flarden. Ik was me meer bewust van een andere wereld, waar ik in die eerste dagen vooral was. Het is lastig beschrijven, maar wel een poging waard:
Ik kwam, was in een lichtwereld, maar anders dan wij gewoon zijn. Gulden licht, veelkleurig gulden warm licht, overal, vloeiend. Schaduwen zie ik er niet; het licht komt van alle kanten, van buiten en van binnen. Alles is beweging: binnen is ook buiten. Er is geen tijd en er zijn geen grenzen, zoals ik die op aarde ken. Ik ontmoet er mensen, op weg geboren te worden en mensen, die nog niet lang geleden gestorven zijn. De contacten onderling zijn meer innerlijk, muzikaal. Een gesprek gebeurt doordat we elkaar, elkaars ‘lichamen’. elkaars licht, elkaars wezen, doordringen, ook als we in een groep zijn.
Ik beleef ook, dat mijn kleinere (aardse, dagelijkse, gewone?) ik met mijn grotere, (hemelse, hogere, eigen?) IK verenigd wordt, zoals ik het uitdruk. Mijn IK, die (nog, steeds) in de geestelijke wereld is en waar ik elke nacht mee in verbinding sta. Wie dat is? Mijn Mentor? Ben ik een afgevaardigde van dat Wezen? Is het mijn Engel? Het gedeelte van mij, dat achterbleef in deze ‘nieuwe’ wereld? Misschien uitgedrukt als ‘Çhristus in mij’?
Ik noem, beleef het als mijn Hoger IK, die me, als ik sterven zal, op zal wachten voor de drempel; waarmee ik me weer zal verbinden, verenigen voor de drempel; die mij uiteindelijk mee zal nemen over de drempel(s). Bij elke drempel staat een Wachter, althans zo beleefde ik het destijds. Nu is de vraag gegroeid: is de Wachter eigenlijk mijn IK, die me bevraagt over wat ik mee breng van de aarde? Mijn Hoger IK, die zal me begeleiden op de reis naar de kern van de andere kant, de innerlijke Zon. Het is een wezen, dat bij mij hoort. Ik beleef het als dat mijn kleinere ik als ‘afvaardiging’ naar de aarde is gegaan met vragen, die voor mijn gehele IK, maar ook voor de werelden, die met de mensenwereld verbonden zijn en de mensenwereld zelf, van belang zijn. Dat geldt voor iedereen of die nu in dit leven een grote of een kleine rol op aarde speelt, of die nu een arend of een mus is. Mijn Hoger IK, merk ik, is eigenlijk nog steeds bij me, maar ik noem het hier Geweten.
Er is in die wereld rust, harmonie, weten, vertrouwdheid, warmte, hulp, vele toeschietende ‘handen’, onvoorwaardelijkheid. Het voelt als thuiskomen, zo vertrouwd, maar ik blijf er niet. Ik besefte, dat ik nog niet klaar was met dit leven op aarde. Ik was met mijn leven op aarde, ook in deze andere wereld, nog te sterk verbonden. Ik ging weer terug naar, verder met een herstart van het leven op aarde, met de vragen, talenten en vaardigheden, die ik meegenomen heb bij mijn geboorte. De opdracht, die ik bij deze stap meekreeg, is me te richten op de aarde, op wat die vertellen wil en te werken aan verbinding vanuit het leven op aarde.
Als ik met dit huidig leven klaar zal zijn op aarde, dan zal ik vanaf dit punt weer een leven oppakken in die andere wereld met alles, dat ik mee zal brengen uit dit huidige leven op aarde. Het sterven op aarde zal zijn als weer geboren worden in de andere wereld.
Het is niet de eerste keer is, dat ik op aarde geboren ben, leef en dan weer terugkeer naar het leven na het sterven op deze aarde. Het zal ook niet de laatste keer zijn. In de slaap kom ik er ook, maar ik beleef dat soms als een landen met een doorstart naar het wakker worden in mijn fysieke lichaam. Daar komen dan soms boodschappen mee.
Ik noem dit de wereld van de mens, omdat ik het beleef als het punt tussen de aardse werkelijkheid en de geestelijke werkelijkheid. In beide hoort de mens thuis, maar dit is de wereld, waar beide verenigd zijn. Het kruispunt van de lemniscaat, de vernauwing van de zandloper.
Bovenstaand is mijn beleving. Deze ervaring, waar ik niet goed raad mee wist, gaf me wel veel steun bij het ontwaken. De ervaring kon ik ook niet in één keer zo verwoorden, ik had daar tijd voor nodig.
Ik heb ook andere verhalen gehoord. Het is moeilijk mij hierover uit te spreken, omdat ik me die andere verhalen ook voor kan stellen, mee kan beleven. Ieder zoekt naar woorden, ook vanuit andere standpunten, ervaringen en drukt het op eigen wijze uit. Die wereld is ook zo uitgebreid, dat ik er van uitga maar een klein gedeelte van de ervaringen bewust te hebben. Ik heb wel één keer mogen meemaken, dat ik iemand ontmoette, die in dezelfde tijd als ik ook zo’n ervaring had. We hoefden elkaar niets te vertellen, hebben hand in hand zitten kijken naar de lucht en de zon.
Economisch en juridisch
Ik kwam weer in mijn lichaam op aarde met bovenstaande ervaring. Met deze ervaring kon ik aanvaarden, dat dit ongeval en de verlamde arm bij mij horen en dat ik ‘iets moest’ met mijn verlamde arm; wat, dat stond voor mij nog achter de horizon geschreven. Het bracht met name met zich mee, dat ik het ongeval niet zozeer als de schuld van de autobestuurder ervaren heb, hoewel dat in Nederlands wettelijke zin wel zo vastgelegd wordt.
De wetgeving beperkt zich tot de schuldvraag, welke kosten en smarten vergoed worden, hoe hoog de vergoeding is en wie (of welke verzekering) dit moet betalen, maar brengt geen gesprek op gang en is geen antwoord op vragen als: ‘waarom deze arm; waarom die ander, die ook in het ongeval betrokken was; wat wil het mij zeggen, maar ook de ander; wie is de ander?’. Deze komen niet aan de orde. Ergens is het jammer, dat er destijds bij de zitting van de rechtbank ‘juridisch’ gesproken is en dat de vraag naar wat het voor ieder, ‘dader’ en ‘slachtoffer’, betekent, niet aan de orde is geweest. Dit was eigenlijk het enige moment, dat beide partijen officieel bij elkaar kwamen. Degene, waar mijn brommer achterbleef in zijn auto, zat zo in de knoop, dat hij mij niet bezoeken kon. ‘Met beide partijen’: in dit geval mijn vader en de ‘dader’. Nu spreek ik van 1974, dus ten eerste was ik daar op dat ogenblik niet in staat om het te kunnen verwoorden en maatschappelijk hebben er ook veranderingen plaatsgevonden.
Juridisch werd vastgesteld, ‘dat ik beperkt word in mijn leven, dat ik pijn lijd, dat mijn leven op deze manier minder eenvoudig en minder aangenaam zal zijn en dat dat in een geldelijke vergoeding uitgedrukt wordt: het smartengeld’. Kan een leven beperkt genoemd worden? Is een leven eenvoudig? Aangenaam? Wie bepaalt dat? Kun je dat dan in geld uitdrukken? Wat hier door een rechtbank gezegd wordt is, dat het leven met een verlamde arm en pijn daarin minder waard is dan een leven met een volledig werkende arm zonder pijn. Die waardevermindering wordt in geld uitgedrukt en de hoogte van die waardevermindering, het smartengeld, is in de loop der tijden steeds hoger geworden.
Overigens is in de financieel-economische kant mijn verwachte inkomensverschil als gevolg van de verlamde arm en de pijn vergeleken met de oude toestand, in deze uitspraak niet meegenomen. Ik was nog te jong, zo werd gesteld, en kon daarmee alle kanten uit, aldus de verzekering en rechter. Ik had zomaar in de goot terecht kunnen komen of een wereldberoemd uitvinder met vele patenten. Ik maakte me daar ook niet druk over; ik had wat anders te doen.
‘In Amerika zou je veel meer krijgen’ was de opmerking destijds, maar in Amerika was de medische, de verzorgende kant vooral particulier geregeld en had ik het zelf moeten betalen, dacht ik toen. Ondertussen moest ik het gebeuren hier nog veelal alleen verwerken, werd acupunctuur om met de pijn om te gaan, niet vergoed en moest ik voor verzekeringen wel in het straatje passen. Wat dat betreft is het Amerikaanse systeem vrijer: ik zou het geld krijgen en ik kon het daar ook besteden aan alternatieven. Wat betreft het denken over vergoedingen lijkt het in Nederland meer de Amerikaanse kant op te gaan.
Vervolgens
Ik sprak lange tijd niet over de ervaringen direct na het ongeval en roep het nog niet van de daken. Ik wist niet met wie ik ze kon delen of wat ik er mee aan moest en was vooral bezig met de praktische kant van het leven op aarde met een verlamde arm en de pijn daarin. Het weten van en vanuit die andere wereld was wel belangrijk als steun, met name om niet te blijven zitten, en gaf vertrouwen. Als er de gelegenheid is, dan vertel ik er over. Het helpt mensen om er over te horen. Gelegenheden bieden zich aan, aan mij om er op te reageren.
Ik beleefde mijn leven na het ongeval nog lang als opgedeeld in twee stukken. Het deel voor het ongeval leek weinig met het deel na het ongeval te maken te hebben. Ik had soms het gevoel, dat ik twee keer geboren was. De eerste keer zo onbewust, zo dromerig; de wereld stond open, fysiek op een vrij onbezorgde wijze, tijdloos. De tweede keer met een januskop: aards, fysiek beperkt, ruw schurend, kwetsbaar aan de ene kant en licht, fijne ontmoetingen, een warme vriendenclub, ‘vreemde’ ervaringen, de herinnering aan die andere wereld, waar ik niet over kon praten. Het voelde als een spagaat voor een ongeoefende gymnast.
Toen ik na het ongeval weer in mijn lichaam was gekomen, was er veel veranderd. Licht was voor mij altijd levendig geweest, maar nu werd het intenser. Voor het ongeval waren sport, lezen, spelen en later uitgaan belangrijk naast de natuur; nu werd naast de natuur de muziek opeens heel belangrijk en herkende ik muziek in de natuur en natuur in de muziek. Het bracht me terug bij het zingen voor of naar de wind, de zon, het licht, de regen, de bomen, dat ik als kind deed, als er niemand in de buurt was.
Als kind kon ik heel goed alleen zijn en leefde ik regelmatig in mijn eigen wereld. Nu werden mensen in de buurt opeens heel belangrijk, het gegeven, dat ze er waren, dat ik hun stemmen hoorde, niet dat ik me per se met groepen mensen verbind. Een groetende stem is gelijk een zonnestraal, een herinnering aan de andere wereld. Voor het ongeval kwam ik regelmatig in de discotheek; daarna zei het me weinig, omdat ik de stemmen daar niet hoorde klinken, maar dat ze overstemd werden. Ik kon wel genieten van swingen, bewegen op muziek en van de mensen om mij heen, op een zekere afstand.
Langzaam ontstonden verbindingen met het ´oude leven´. Als ik er bij dit schrijven naar kijk, beleef ik, dat ik in twee etappes ben geboren. De eerste keer in gelukzalige onbewustheid; de tweede keer wakker geschud, maar ook bewust van een andere wereld of beter: meerdere lagen in de wereld. Het zal nog lang duren, voor ik echt wakker ben. Misschien zal ik dat pas echt zijn, wanneer ik sterven zal.
Het doet mij, wat beschroomd, denken aan het verhaal Parzival, zoals opgeschreven door Wolfram von Esschenbach. Parzival, die ver van de wereld opgroeit en volkomen onschuldig, onbevangen, onwetend die wereld in trekt. Eigenlijk niet goed voorbereid wordt hij op de Graalburcht ontvangen. Het wordt min of meer een fiasco, maar dat is nodig. Hij moet weer terug de wereld in, wordt op de proef gesteld en gaat van de Graalburcht weg om de weg terug nu goed te vinden. Hij slaagt, over mezelf kan ik op dat gebied nog niets zeggen.
Ik had nog heel lang het gevoel een ballonvaarder te zijn met een groot anker aan een lange lijn, zoekend naar houvast. Ik bleef zoeken en ik ben blij, dat het anker niet in een boom is blijven hangen, omdat dan de klap op aarde zo hard is. Nu beleef ik het alsof ik naar een plek toe zweef, waar mijn mand kan staan. Wanneer dat echt zo zal zijn, dat weet ik nog niet. De mand is in de loop van de tijd wel behoorlijk aan het schudden gebracht door stormen en versleten door windstiltes.
Terug naar de ervaring van de andere wereld
De eerste jaren was ik vooral bezig om met mijn handicap in het dagelijks leven om te gaan. Een jaar of zeven na het ongeval voelde ik onvrede met dit alles. Bijna alle sporen leken naar een handicap te gaan: testen van een prototype armbeugel; werken aan integreren gehandicapte jongeren in de gewone jeugdsoos; studieoefeningen steeds met een link naar aanpassingen; actief in verenigingen die met verstandelijk gehandicapte kinderen en lichamelijk gehandicapte ouderen bezig waren, het huishouden doen met één arm, leren vrijen.
Het was een zoektocht naar, wat deze handicap mij nu eigenlijk wilde zeggen, maar het voelde als werken en waarnemen buiten mijzelf en dat ik langs mezelf heen keek. Dat had ik nodig voor een tijd, maar ik was er aan toe om nu naar mijzelf te kijken. Dat gold ook voor de behandeling van mijn eczeem en allergieën, waar ik mijn hele leven in mindere of meerdere mate mee te maken had, en voor de gedachtegang rondom mijn pijn. Het was een onvrede, waar de ervaring met de andere kant van dit leven op aarde onbewust zeker een rol in speelde.
Toen dan mijn lief en ik uiteen gingen, had ik genoeg zelfvertrouwen om de volgende stap te zetten. Ik begon met de eczeem en de allergie aan te pakken met macrobiotiek en klassieke homeopathie. Tegelijkertijd ging ik de pijn aanpakken met acupunctuur. Om het af te maken kocht ik een motortjalk om te zoeken, wat ik wilde en om mijn arm uit te dagen. Dit voelde goed, voelde als aanpakken vanuit mezelf.
Weer een paar jaar later werd ik me weer vol bewust van de wereld, waar ik was geweest in de paar dagen na het ongeval. Mijn oma, waar ik een bijzonder sterke band mee heb, lag in het ziekenhuis en ze hoefde, wilde, voor zichzelf niet meer op aarde zijn. Er was familieberaad in het ziekenhuis. Een neef en ik zouden die eerste nacht waken. Oma lag diep afwezig, al minstens één dag. Toen oma en ik met z’n tweeën waren, omdat mijn neef even slaap nam, werd ze wakker en we zaten hand in hand, stil, verbonden. Toen liet zij haar lichaam los en ik zag haar gaan. Ik schrok.
Het had achteraf een kwartier op aarde geduurd, maar de tijd stond even stil, het was een ‘lang moment van eeuwigheid’. Ik was vervolgens vooral praktisch bezig met iedereen opbellen en vertellen, dat en hoe zij heengegaan was. Daarna was ik van slag, tot ik diezelfde dag bij een vriendin op het werk kon uithuilen en het verhaal kon vertellen. Toen drong tot mij door, wat er nu eigenlijk gebeurd was, in welke wereld zij was, waar zij naar op weg was. Een week later, na de crematie, kwam zij vertellen, dat het goed was, daar. De ervaring van die andere wereld was opgeschud.
Later kwam ik nog een aantal keren op deze wijze met het sterven in aanraking. Mijn opa vertelde vlak voor hij stierf over zijn beleven van die andere wereld, toen hij op de helft van zijn leven drie dagen in coma lag. Hij deed dat, omdat hij vaststelde, ‘dat jij (ik) daar ook geweest was’. Mijn vader gaf een half jaar na zijn dood, toen ik een beeld voor mijn ouders, voor hem, voor op hun graf maakte, aanwijzingen, omdat ik vastliep in de vormgeving van het grafbeeld. Een hele dierbare vriendin stierf in Leiden en ik maakte het in Zutphen mee. Een vriend overleed en ik werkte aan een beeld voor hem. Hij zag het beeld in was voordat hij stierf. Ik malde het in drie delen in, die later aan elkaar gelast moesten worden. Toen ik ze uit de mal haalde, pasten de onderdelen niet, zoals ik het bedoeld had en moest ik het anders samenstellen. Hij had daar vanuit de andere wereld aan gewerkt.
Bij geboortes gebeurde iets soortgelijks, maar dat heb ik niet zo vaak meegemaakt. Zo twee, drie jaar voor de geboorte van de mens, die in dit leven mijn zoon zou worden, vree ik met de vrouw waar ik op mijn tweede schip mee samenleefde. Zij vertelde misschien wel zwanger te zijn. Ik raakte toch wat in paniek. Zij was niet de moeder van het kind, begreep ik opeens. Ik werd me bewust, dat er een mens geboren wilde worden, maar niet in combinatie met deze lieve vrouw. We hebben de volgende dag een morning-afterpil gehaald. Daar voel ik me ergens nog wel ongemakkelijk over.
Een paar jaar later, toen ik met een andere vrouw in de auto zat en haar aanraakte, besefte ik, dat zij de moeder was. We kregen een relatie en zij was niet veel later zwanger. Al vrij vlug na de conceptie wist ik, dat de nieuwe mens een jongen was. Niet lang na zijn geboorte gingen de vrouw en ik uit elkaar, maar onze relatie als vader en moeder van onze zoon bestaat vanaf die tijd.
Een jaar na zijn geboorte werd duidelijk, dat er nog iemand geboren wilde worden, nu als meisje. Haar moeder was weer niet duidelijk in beeld. Niet veel later wel. Een paar maanden na de conceptie was ik met ons kind bezig en kwamen er verschillende beelden en klanken naar voren, waaruit haar naam duidelijk werd en dat zij met de Noordse godin Freya en met de vrijdag van doen heeft. Ze werd in ieder geval op vrijdag geboren.
Onlangs werd duidelijk, dat er nog zo een beleving was. Een jaar of twaalf terug raakte ik in verwarring bij een mooie jonge vrouw. Ik begreep het niet goed, voelde me ongemakkelijk. Ik had genoeg mooie jonge vrouwen gezien, maar me nooit zo ongemakkelijk gevoeld. Zij bleef in mijn sociale omgeving. Toen zij aankondigde zwanger te zijn, begreep ik het. Die mens had zich aangekondigd. Toen het niet goed ging met de zwangerschap en zij in het ziekenhuis lag, kwam zijn gezicht in de nacht voor me. Hij hapte naar adem en trachtte zich uit de nevelen van het water vorm te geven. De tweede keer ook, maar kreeg ik de vraag over haar buik te aaien, als ik daar weer was. Ik geneerde me, maar deed het wel. De volgende dag werd hij gehaald. Daarna toonde hij zich weer in de nacht, maar nu rustig ademend. Dat gaf mij vertrouwen, dat hij het zou halen. Klinkt het vreemd? Het voelt voor mij juist, correct, maar ook ongemakkelijk.
Ik besef nu, dat deze mensen dus al lang voor de geboorte op aarde bezig waren met het zoeken naar het juiste ouderpaar en deze bij elkaar brengen. Zij zoeken de juiste stroom van voorouders, waar zij in geboren wilden worden. Zij werken daar hard aan. Er moet veel gepuzzeld worden om de moeder en de vader bij elkaar te laten komen. Daarnaast hebben zij ook een stroom van mensen, met wie zij vanuit de geestelijke wereld naar de aarde gaan.
Dit zijn heldere ervaringen, die mij een bevestiging zijn van de wereld, waar ik direct na het ongeval ben geweest. Je zou het misschien kunnen omschrijven als het voorportaal in de geesteswereld, waar de mens als geestwezen zijn oorsprong heeft. De belevenis is in het begin nog zo, dat het ene leven zich op aarde afspeelt, gescheiden van het leven aan de andere kant. Geleidelijk verandert dat en blijken de werelden met elkaar verweven.
Tegelijk is er de verwondering over alles hiervoor, dat ik in een tijdsbeleven neerzet, terwijl ik aan de andere kant juist beleefde, dat er niet zo’n tijdsbeleven is als hier op de aarde. Gebeurt dan alles tegelijkertijd? Niet vanuit de aarde gezien. Ik laat het even staan als vraag,
De wereld van het licht van mijn lichaam
De eerste ervaring
In 1983 volgde ik op de Vrije Hogeschool in Driebergen een cursus voor studenten, die vastgelopen zijn, met name in hun studie en toekomstbeeld. De Vrije Hogeschool is een instituut verbonden met, voortgekomen uit de Antroposofische Vereniging. De cursus was gevuld met gesprekken, zelf met beeldende en muzische kunsten bezig zijn, verhalen, wandelingen. Elke cursusdag begon met drie kwartier euritmie. (Euritmie is, heel simpel gezegd, een dansvorm ontwikkeld vanuit de antroposofie. Via internet en de Antroposofische Vereniging is daar uitgebreidere informatie over te vinden.)
Na een aantal keren zag ik tijdens de euritmie een lichtarm links verschijnen. Die lichtarm bestond uit rode en blauwe ‘vlammetjes’ van ongeveer een centimeter met daartussen de vorm van mijn arm als enigszins doorzichtige melknevel. De lichtarm bewoog op de klanken en tonen, los van mijn fysieke arm, vrij door de ruimte, maar bleef bij mijn schouder verbonden met mijn fysiek lijf. Daar waren wel vlammetjes te zien, maar die dansten om mijn fysiek lichaam. Het leek alsof mijn lichtarm de tekst en muziek kende en daar op vooruit liep. Die lichtarm bewoog op alle klanken en tonen, was daarmee razend beweeglijk en toch te volgen.
Als de lichtarm te lang buiten mijn fysieke arm was, ging mijn fysieke arm steken, riep mijn lichtarm terug en mijn lichtarm omhulde en doordrong mijn fysieke arm weer. Mijn fysieke arm had mijn lichtarm nodig. De beweging van de lichtarm was daarmee niet weg, maar werd gebonden aan de lichaamsarm, zoals die dat ook bij de rest van mijn fysiek lijf was. Mijn lichtarm ‘speelde’ de klanken en tonen in de ‘vlammetjes’.
Ik was geschokt door die ervaring en deed die dag niets meer. Tegelijk beleefde ik mijn arm opeens weer als een actief deel van mezelf. Ik heb het ervaren als: ‘ik ben weer heel’. Mijn linkerarm is weliswaar fysiek verlamd, maar hij ìs er, zo bleek, op een andere wijze en hij doet iets, heeft een betekenis, die mij nog vreemd was op dat moment. Hetgeen niet wil zeggen, dat me nu alles klip en klaar is. Het is helderder geworden.
Ik was de volgende morgen bang, dat de ervaring weg zou blijven, als ik weer euritmie zou doen; dat de ervaring niet juist, niet waar zou zijn, een droom, een fantasie. Dat bleek niet zo te zijn. Sterker, om mijn rechterarm en -schouder zag ik hetzelfde licht verschijnen, zij het dat de lichtarm verbonden bleef met mijn fysieke arm, doordat die mee wilde gaan, de lichtarm niet los wilde laten.
Het bijzondere aan die lichtbewegingen is, dat die bewegingen door het fysieke lichaam beperkt kunnen worden gevolgd en daarmee getoond. Het fysieke lichaam is niet zo beweeglijk en snel als het lichtlichaam op klank of toon. Ik merk, dat het lichtlichaam om mijn rechterarm veel sterker gebonden is aan mijn fysieke lichaam en niet zo vrij kan bewegen. Links is de beweging van het lichtlichaam veel vrijer. Daar staat tegenover, dat ik in mijn linkerarm lichamelijk pijnen heb, omdat mijn fysiek arm niet zonder mijn lichtarm kan bestaan. Het duurde wel steeds langer voor mijn fysieke arm mijn lichtarm terug riep.
Deze ervaring had ik zo gedurende enkele weken, toen hield dit van buiten zien op, maar kwam er een ‘zien’ van binnen terug. De ingang hierbij is de chronische pijn in mijn arm. De pijn was, tot ik deze ervaringen had, zonder inhoud of vorm. Misschien kan ik beter zeggen: ik nam niet meer waar dan pijn, steken, pompen van speldenkussens, enzovoorts. De pijn kreeg nu vorm, beweging en kleur, maar bleef geconcentreerd in en rond mijn linker onderarm.
Intermezzo
Het lichtlichaam, zoals ik dat net beschreven heb, herken ik zelf in wat in de antroposofie etherlichaam genoemd wordt. Veel sneller en beweeglijker dan mijn fysiek lichaam en vooruitlopend op de hoorbare klank of toon. Het voelt niet als iets vreemds. In mijn beleving werkt het bij iedereen zo, maar de mensen zijn het zich meestal niet bewust. Euritmisten leren in hun opleiding daar steeds bewuster mee om te gaan. Dat vraagt heel veel oefening.
Het voordeel van mijn verlamde arm bij euritmie is, dat de etherarm vrijer is van de fysieke arm, al vraagt mijn fysieke arm wel af en toe het etherlijf terug voor voeding, omhulling, vorming. In de euritmie beleef ik daarmee mijn fysiek lijf, behalve mijn verlamde linkerarm, als een beperking.
Als ik als toeschouwer euritmie zie, zie ik fysiek een beweging in hoofdlijnen, maar beweegt mijn lichtlichaam mee met alles wat er klinkt, kleurt en te beleven is. Dat kan op zich ook heel vermoeiend zijn. Dit met name, als ik andere lichtbewegingen op het toneel zie dan dat mijn lichtlichaam laat zien.
Na deze ervaringen en na de cursus ging ik op de Vrije Hogeschool door met cursussen op het gebied van beeldende kunst met als ondersteuning euritmie. De euritmie speelde voor mij een belangrijke rol. Later volgden meerdere intensieve jaren met euritmiecursussen.
Toen ik in 1986 informeerde naar een opleiding in de euritmie, was er grote huiver. Ik wilde euritmie studeren, maar kon met mijn verlamde arm niet voor de klas staan noch op toneel, volgens mensen in Den Haag, Bonn, Dornach. De mensen zouden niet zien, wat er vertoond werd. Den Haag was het meest uitgesproken: Geen gehandicapten in de opleiding. Nu is er ergens zelfs rolstoeleurithmie. Maar goed, euritmie had mij wel de ervaring van mijn etherlichaam gegeven. Toen ik mijn etherlichaam zag, vlak nadat ik aan een cursus begon, werd me bewust, dat ik, ondanks mijn verlamde arm, toch heel was. Of misschien wel juist daardoor.
Ik was niet bewust genoeg tijdens die gesprekken om mijn ervaringen daarmee te kunnen vertellen. Ik heb een beginnerscursus euritmie gevolgd van een jaar twee dagen per week drie kwartier in de ochtend. Na een zeven weken komt er iemand verbaasd naar me toe en zegt, dat ik alles met één hand doe. Iemand anders zegt later, dat hij bij mij de klanken zo goed ziet opkomen. Dat had ik aan kunnen voeren. Ze waren ongeschoold.
Een paar maand geleden was het Eric die vroeg: Laat maar zien hoe een linde beweegt. En hoe een taxus. Ik stond lichamelijk stil en de mensen zagen hoe die bomen etherisch door me heen bewogen. Ook zij waren niet geschoold, maar beleefden mijn etherlichaam. De mensheid is over de drempel gegaan. Mensen kunnen zoiets blijkbaar waarnemen.
Drie jaar later
Een kleine drie jaar na de ervaring met de lichtarm, etherarm, woonde ik een euritmie-voorstelling bij. Gaandeweg de voorstelling kwam de pijn los van de onderarm en verspreidde zich door mijn hele lichaam. Ik schrok hier van en viel terug in het oude patroon om de pijn tegen te houden in zijn stroom. Mijn hele lichaam deed zeer en ik kon de omgeving niet meer verdragen. Ik trok me in mijn lichaam terug, zonderde me af van de omgeving in het Circustheater in Scheveningen. De pijn had nu mijn hele fysieke lichaam doortrokken en overweldigde mijn hele lijf. Hier moest ik eerst beter mee om leren gaan, dan kon de pijn verder gaan met vertellen over klanken en over tonen.
Na deze beleving ging ik zoveel als ik kon vooral naar concerten, maar nu had ik een beeld van wat er ging gebeuren, al begreep ik het nog niet. Voor degene, met wie ik naar een concert ging, was ik vooral afwezig gezelschap, omdat ik uiterst geconcentreerd zat te luisteren. Ik zat op het puntje van mijn stoel, zodat de rug vrij mee kon luisteren, had de ogen dicht en was helemaal in de muziek, opdat de tonen konden blijven stromen, zodat er niet plots onverwachte pijn zou zijn.
Een vervelende kant van deze gevoeligheid voor geluiden in het begin was, dat ik mij niet goed kon afsluiten. Alle geluiden kwamen binnen: gefluister, trams die de bocht omgaan, radio’s die schetteren, ruzies. Alles hamerde, sneed, streelde, duwde en trok aan mijn lichaam. Het was regelmatig te veel en ik leerde gaandeweg me daarvoor af te sluiten. In het begin fysiek, later mentaal. Soms, als ik moe ben, dan lukt dat niet goed en worden de pijnbewegingen één grote storende brij. Vervelend is ook het applaus na een concert, dat extra hard binnenkomt, omdat ik me gedurende de uitvoering zo open gesteld heb voor de muziek, spraak of zang. Het doet vreselijk pijn.
Samen met mijn zangleraar ontdekten we later, dat een E-groot akkoord, eventueel afgewisseld met een Bes-groot helpt om de pijn te vernieuwen. De pijn zie ik bij het klinken van de drie tonen naar de horizon verdwijnen en vervolgens weer opkomen onder het middenrif. Dat geeft ruimte om er opnieuw een verhouding mee opbouwen. Het voelt als een totale uitademing van oude pijn en weer inademen van een verse vorm van pijn.
Juist mijn rug is voor mij het belangrijkste zintuig om de tonen- en klankenwereld waar te nemen. Het liefst zou ik staand naar de muziek luisteren, omdat dan mijn hele lichaam vrij is om te bewegen. De zintuigen voor de muzikale wereld ervaar ik in de vleugelen, die we ons bij de geestelijke wereld voorstellen. Er zijn schilderijen, waar in de engelenvleugels ogen geschilderd zijn. Het doet me ook denken aan de pauwenveren. En muziek heeft een sterke verbinding met die geestelijke wereld. Dat beschreef Tolkien in zijn boek ‘Silmarillon’ heel mooi. De zintuigen om beeldende kunst waar te nemen beleef ik het sterkst aan de voorkant van mijn lichaam.
Tonen
Tonen zijn een belangrijk onderdeel van muziek. Elke toon roept een soort lijnbeweging op. Toen deze ervaringen begonnen, was de pijn nog geconcentreerd in mijn linkerhand en was de lijnbeweging ongedifferentieerd wijd of smal, horizontaal of verticaal.
Nadat de pijn mijn hele lichaam vulde, bewoog, liet elke toon een lijnbeweging zien in mijn middenrif. De toon C viel daarbij samen met de verticaal, met de as van mijn lichaam, en de andere tonen stonden daar in een hoek op. Tegelijk maakten de tonen ook een reis op toonhoogte door mijn lijf.
Later zijn de tonen vrijgekomen van het stramien van rond de toon C opgebouwd te worden. Er zijn in de westerse muziek twaalf toonladders, in andere muziek vast meer en anders, maar die zijn mij nog vreemd. De toonladders als geheel worden benoemd als Kwintencirkel. Ze verschijnen in twaalf punten in mijn lichaam, verticaal gezien van mijn kruin tot mijn voetzolen. Er komt per punt een energie vrij. Er ontstaan verschillende hoeken, waar die lijnen elkaar snijden. Zij vertonen zich vrijer, hebben meer kleur, maar ze hebben elkaar nodig en zijn steeds gerelateerd aan een eigen grondtoon.
De muziek maakt daarna nog een stap. Het is me een paar keer overkomen, dat alle muziek samentrok in mijn zonnevlecht. De muziek vult dan de hele ruimte en wordt stralend licht in alle kleuren, die in de muziek voor handen zijn. De pijn is dan helemaal weg in deze wereld. Zodra ik daar uit stap komt ook de pijn terug. Ik kan daar niet blijven, zonder de aarde los te laten.
Een aparte ervaring is, zoals ik eerder beschreef, dat bij het klinken van een E-groot akkoord, ik de pijn naar de horizon zie vertrekken, zie uitklinken, en dat dan de pijn weer terug komt vanuit mijn onderlichaam, zich ter hoogte van de zonnevlecht weer uitvloeit in mijn lichaam. Ik kan er dan weer een nieuwe verhouding mee opbouwen. Zie het als in een bed stappen, net opgemaakt, net schone lakens.
Dit kreeg een nieuwe dimensie, toen ik een dromsessie meemaakte, waarin veel ritmewisselingen waren. Het was een trom met een zwaar, diep geluid. Al die ritmes brachten mijn lichaam dusdanig in beweging, dat het leek alsof ik in een kanaal geworpen, gesprongen was, waar net een schip doorheen was gegaan. Alle waterverplaatsing bleef doorklotsen, doordat het door de kanten steeds weer weerkaatst werd. Elke houvast was weg. Ik vroeg om een E-groot akkoord te spelen en onmiddellijk ontstond er een kracht, die licht bracht, houvast. Het klotsende water werd een lichtend bad.
De laatste jaren zing ik C-toonladders en dan beleef ik, dat de zeven meest bekende chakra’s opengaan. Dit vraagt nog veel oefening, maar ook verwondering. Er zijn zeven primaire tonen, zoals ik ze noem, in de toonladder en zeven chakra’s. Ik beleef het als het ontwaken van chakra’s. Als dan de octaaf van de C klinkt, dan voelt het alsof er een wereld boven mij opengaat en tegelijk ontstaat er een heldere verbinding met de onderste C, de kundalini gaat open, maar ook onder gaat er een wereld open. Ergens voelt het alsof het middenrif ook gewekt wordt en de verbinding tussen bewuste en onbewuste gelegd wordt.
Na een tijd viel me op, dat hoeken in gebouwen en vormen ook de pijnvorm van de tonen opriepen. Dat riep bij mij weer de vraag op, wat nu een hoek is, maar ook een toon.
Klanken
Wat de klanken betreft, begonnen de medeklinkers zich het eerst in de pijn in mijn arm te tonen. Bijvoorbeeld
- bij de klank M wordt de pijn karmijnrood, warm, zacht, gaat om mijn onderarm zitten,
- bij de klank S wordt de pijn zwavelgeel, scherp en maakt een lijnbeweging vanuit de onderkant van de pink naar de elleboog, beslist, maar soms snijdend.
- Bij de klank Z gaat de pijn naar hel vermiljoen, zagend door mijn arm, maar kan ook teder, zacht naar de grond zweven als een bevestiging met de teerheid van de ochtendschemering op het Tjeukemeer..
- bij de klank L gaat de pijn naar helder blauwgroen en komt koel pulserend binnen via de voorkant van mijn hand en van gewricht tot gewricht naar mijn bovenarm trekt.
Nadat de pijn door mijn hele lijf getrokken was, veranderde dat:
- bij de M de beweging om mijn hele lijf op te bouwen,
- de S trok vanuit alle ledematen en hoofd naar mijn zonnevlecht,
- de Z bracht mijn hele lijf in trilling,
- de L bewoog pulserend vanuit alle ledematen en hoofd naar mijn zonnevlecht.
Ik beleef, dat de medeklinkers van buitenaf mijn lijf op verschillende wijzen binnenkomen. Ik kreeg daarbij de gewaarwording, ingeving, dat ze van de dierenriem vandaan komen.
Zo zijn er nog meer medeklinkers te benoemen met hun bewegingen en kleuren. Er ontstond langzaam een verlangen het alfabet, met name de medeklinkers, uit te boetseren, maar telkens als ik daar aan begon, ontwikkelde het zich verder naar een beeld, dat niet meer de medeklinker was, maar uitgroeide met klinkers en tenslotte een naam kreeg, waar de medeklinker deel van uit maakte. Het alfabet uitbeelden was nog niet aan de orde.
Snel daarna kwamen ervaringen met klinkers. Die beleef ik juist als komend van binnenuit met als basis de organen. De klinkers voelen aan als van binnenuit bewegend, maar met een verbinding naar een hele andere wereld. Naar de wereld buiten mij lijken ze van de planeten te komen. De medeklinkers vormen, de klinkers laten stromen, brengen kleur aan, geven inhoud. De medeklinkers kneden die inhoud. Ze hebben elkaar nodig. Later merkte ik, dat ook de chakra’s daardoor geraakt worden.
Wat ik nu beleef, dat is, dat elke medeklinker op een eigen wijze mijn lichaam in komt, op mijn lichaam inwerkt en dan tenslotte bij het middenrif met een klinker samenkomt om dan via de sleutelbeenderen tot beweging en via de stembanden tot klinken te komen. Samen vormen ze een alfabet als basis en woorden met een uitgebreide variatie van (mede)klinkers en inhoud.
De klinkers stromen dan vanuit de organen en de medeklinkers vanuit buiten. Bij het middenrif komen ze samen en vormen een woord, dat dan tot klank komt. Dat is boeiend, omdat ik gemerkt had, dat ik juist door het middenrif moest gaan om de pijn te laten stromen, om in het zingen en de spraak te komen, om met euritmie te kunnen bewegen.
Tegelijkertijd was ik gegrepen door het gegeven, dat bij een E-groot akkoord in de muziek de pijn naar de horizon verdwijnt en dan van onder mijn middenrif weer opkomt. Doordat de pijn even verdwijnt en dan weer opkomt, beleef ik dat ik opnieuw een verhouding met die pijn op kan bouwen. Ik vroeg me af of dat in de taal ook mogelijk is.
Ik ben nu bezig om dit alfabet uit te werken. Mijn ervaringen daarmee komen onder het tab ‘alfabet’ te staan.
Kleur
Hetgeen ik hierboven beschreven heb, gebeurt ook op andere gebieden. Bij een week schilderen met de kleur lila greep de kleur dusdanig op mij in, dat ik een kwartier kon schilderen en dan een kwartier moest bijkomen van de pijn in mijn linkerarm. Bij een bezoek aan een tentoonstelling met expressionistische schilders riepen de kleuren veel bewegingen op. Het is mijn wens dit nog verder te onderzoeken, maar dat gaat dit leven niet meer zo lukken, lijkt me.
Smaak
Later, tijdens een maaltijd in een heel goed restaurant, beleef ik, dat de smaak van het eten eenzelfde soort bewegingssensaties oproept als het luisteren naar muziek. Bij het eten van zalm ontstond er een beweging op mijn schouders, terwijl later bij paling een concentratie van beweging op de buitenkant van mijn kuiten gaf. Bij hertenvlees stond er spanning op mijn slapen en daaromheen naar boven toe, Het zwijnenvlees riep juist een woeling rond de plek van mijn zonnevlecht op. Het zijn prille waarnemingen, maar boeiend om te onderzoeken. Ik vrees, dat dat een duur, maar bijzonder lekker experiment wordt.
Tenslotte
Al deze ervaringen hebben bij mij het beeld doen ontstaan, dat er voortdurend krachten zijn, die indrukken op ons laten stromen. Die indrukken nemen we fysiek op met onze bekende en soms onbekende zintuigen. De krachten werken ook verder door op ons lichtlichaam. Dat lichtlichaam is heel beweeglijk en werkt weer door op ons zielelichaam en verder op ons ik-lichaam. En omgekeerd werken al deze lichamen ook weer terug op ons fysiek lichaam. Het gaat daarbij dus om een voortdurende uitwisseling en beïnvloeding.
Dat houdt in, dat alles, dat klinkt, geurt, toont, voelt, enzovoort, dat dat doorwerkt, indirect ook in het fysieke lichaam. Nu, ter plekke. Alles dat je eet, ruikt, spreekt, hoort. Het vormt aan ons lichtlichaam en verder en weerkaatst weer om het fysiek lichaam in stand te houden.
Van de andere kant zie ik, hoe mijn gevoelens ook het lichtlichaam voeden, vormen. Mijn angsten, vreugden, lusteloosheid, zekerheid. Ik merk het aan het lichtlichaam, voel hoe het beweegt. Met datgene, dat ik waarneem, kan ik in de klei aan vormen werken. Tegelijk werkt het ook andersom: de vormen, die ik neerzet werken weer op mijn lichtlichaam in. Als ik een schets in klei voor mijn chakra’s houd, dan beleef ik daar gevoelens en gedachten, die mij weer verder helpen.
Dan heb ik het over datgene, dat ik ervaar, maar er is nog heel veel, dat ik niet bewust ervaar. Het is net wetenschap: hoe meer je ervaart, hoe beter je ervaart, dat je nog te weinig ervaart.
De wereld voorbij het middenrif
De eerste ervaring
Bij het laten stromen van de pijn van mijn linker onderarm door mijn lijf naar de grond kom ik een aantal barrières tegen. Vergelijk het met een wandeling over een dijk, waarbij je telkens klaphekken open moet doen, zoals ik bij het tab ‘pijn’ beschrijf. De eerste keer trek je waar je moet duwen, maar al doende gaat het makkelijker. Zo gaat het met de pijn in mijn onderarm. Op de weg om de pijn in mijn linker onderarm naar de aarde te brengen, moet ik door hekken, de gewrichten en kom ik bij het grote hek, mijn middenrif. Die was voor mij het moeilijkst open te maken. Als een dierbare vriendin dan ook mijn muzikale portret schildert, staat dat middenrif centraal en is het gesloten.
Ervaringen
Dat middenrif stelt me voor vragen. Fysiek is het een spier. Maar het is ook het punt, waar ik doorheen moet om mijn pijn te laten stromen, om vrij te kunnen zingen en spreken, om kleuren en vormen op me in te laten werken, om de bewegingen van de euritmie helemaal te beleven. Het kan ook allemaal zonder er doorheen te gaan, maar dan mis ik rijkdom aan klank, kleur en vorm, die op mij kan werken. Dat zou misschien niet erg zijn geweest, als ik er niet van geweten zou hebben. Wat dat betreft dank ik de pijn, dat die is blijven zeuren, tot ik er door heen ging.
Als ik voor de pijn dat middenrif openhoud, dan gaat de pijn er doorheen en stroomt door naar de aarde. Ik kan volgen, dat de pijn mijn lichaam uitstroomt, maar van eventuele hekken in de vorm van gewrichten onder het middenrif merk ik niets. De pijn loopt daar op rolletjes. Ik heb niet het beleven van alle barrières in dat gebied zoals in het lichaam boven het middenrif.
De eerste keer, dat ik voorbij het middenrif ging, hield mijn vriendin mij vast. Ik was bang de weg terug niet te vinden. Het is voorbij het middenrif zo ongelooflijk donker, zoals op een maanloze zwaarbewolkte nacht in Aduarderzijl op de boot of in Dalfsen in het bos in een bewolkte nacht of in de Dordogne ver in een grot of in een wijk in Nederland, waar de stroom is uitgevallen of al zeilend op een zwaar bewolkte nacht midden op de Noordzee als je ver van de windmolenparken en kust bent. Dan is er echter altijd nog de herinnering aan hoe het er overdag uit ziet en zijn er nog andere bekende zintuigen om te helpen. Dat werkt hier allemaal niet. Er zijn andere zintuigen nodig.
Hoe tast ik daar? Vragen blijkt te helpen, maar het gaat om vragen, waarin ik probeer anderen of mezelf te begrijpen; vragen om te begrijpen, wat er gebeurt, bijvoorbeeld als ik met beelden bezig ben, als ik aan mijn oma denk, als ik…. Het gaat dus eigenlijk om luisterende vragen, vragen, waar mijn wezen mee verbonden is; niet om vragen, waar het hoofd, het verstand of mijn wensenwereld mee verbonden is. Als ik de juiste vraag stel, komt er een licht en vind ik de weg. (Gaat het dan ook om vragen, waar ik mee op de aarde ben gekomen?) De wereld voorbij het middenrif blijkt minstens zo groot als de wereld, zoals ik die op aarde en in de sterrenwereld ervaar.
Later merk ik in gesprekken met anderen, waarbij dit soort wezenlijke vragen ter sprake komen, dat uit die wereld antwoorden kunnen komen. Die antwoorden komen dan naar buiten door mijn mond, mijn handen, gebeurtenissen, ontmoetingen. Daarbij moet ik goed luisteren, zodat ik met mijn gewone denken van die antwoorden kan leren.
Als ik die antwoorden niet hoef uit te spreken, dan komt het niet in woorden, in het bewustzijn, maar blijft het een gevoel, een beeld. Na een aantal uur zoeken in deze wereld ben ik moe. Dan kan ik de volgende dag pas verder gaan.
Ik beleef mijn fysiek lichaam als de versmalling in een zandloper, waardoor ‘zand’ van de ene wereld in de andere kan lopen. Dan loopt de tijd en tegelijkertijd is die tijd er niet. Het middenrif is het centrum. ´Erboven´ huizen de longen, de hersens, veel zintuigen en het hart. Voorbij het middenrif de andere organen en de spijsvertering.
Vragen
Wat is dan die wereld voorbij het middenrif? Is dat dezelfde als de wereld, waar ik direct na het ongeval terecht ben gekomen? Het is een wereld, die daar net zo sterk mee verbonden is als met de etherwereld en de fysieke wereld. Vanuit de antroposofie kan ik daar wellicht het begrip astrale wereld mee verbinden, maar dat weet ik (nog) niet. Deze wereld is voor mij wel de toegang tot de wereld, waarbij ik ´een stap verder’ kan kijken.
Voor mij is de vraag belangrijk, hoe ik de verbinding tussen deze werelden bewust krijg. Ik merk, dat ze tegelijk bestaan en elkaar beïnvloeden. Deze verbinding kan ik niet met het denkvermogen maken. Het denken met het hoofd is daarbij voor mij ontoereikend. Ik moet daar met mijn handen aan werken. Daar beland ik weer in de wereld van de kunst. Daarvandaan komen dan de woorden, de begrippen, bij de vragen.
Ik heb gewerkt aan beelden opgebouwd uit twee ingevulde draadgestalten, die met elkaar een verhouding aangaan. Gaandeweg dat proces merk ik, dat ik daar in bezig ben om een/mijn middenrif vorm te geven. Later in het proces merk ik, dat ik bij mijn kruin een nieuw ‘middenrif’ gewaar wordt, waar de geestelijke wereld aansluiting vindt bij mijn fysieke wereld, als ik het zo mag uitdrukken. Ditzelfde gebeurt in het perineum. Dit is allemaal nog in ontwikkeling, roept nieuwe vragen op.
Recent merkte ik, dat ook de tonen in dat gebied kunnen helpen. Ik kan me oefenen in het raken van tonen in dat gebied. Dat is een vraag?
Buiten, de wereld van mijn baan
Ik ben eind 2018 vastgelopen in die wereld, die zich opdringt in het bestaan op aarde, in de wereld van het geld verdienen. Het boeiende is, dat ik er wel heel veel zingeving uit kan halen, veel vragen mee krijg, maar tegelijkertijd is het een wereld, die niet uitnodigt tot (be)spiegeling, tot aftasten en een antwoord laten groeien. Er is tempo nodig.
Ik ben daarin vastgelopen en merkte, dat mijn middenrif samentrok en niet meer open wilde gaan. De verbinding met de wereld voorbij het middenrif dreigde onbereikbaar te worden. Ik werd daarop begin 2019 afgekeurd, volgens de arts überhaupt omdat ik toen al bijna 47 jaar met een verlamde arm leefde, maar zeker, omdat mijn rechterarm overbelast was door mijn werk met de computer. Ik kreeg toen uit de nacht de boodschap mee, dat ik aan mijn toekomst moest gaan werken. Eind 2019 hoefde ik niet meer te werken en kon ik daar ook aan gaan werken.
De wereld van de natuur
Eigenlijk is dit een ervaring, die ik als kind nog in mij droeg, de wereld van de natuurwezens, die graag toegezongen worden, contact willen en waar ik me ook geborgen en verbonden voelde. Langzaam werd het in de kindertijd naar de achtergrond geduwd en kwam het naar boven als ik alleen was. In de tijd op de Vrije Hogeschool werd dit weer wakker geroepen, nu bewuster dan in de kindertijd.
De bomenwereld
In 1983 begon ik op de Vrije Hogeschool in Driebergen met een cursus beeldende kunsten. Een van de eerste opdrachten was het schilderen van een bosrand. Voor iemand, die net van een schip kwam met uitzicht over de wateren en op de luchten, is dat een ramp. Toch zag ik daar nog half bewust het licht om bomen. Ik kon het wel op papier krijgen, zag ik terug. Gaandeweg beleefde ik steeds meer de uitstraling en het licht van met name de bomen; struiken en andere planten kwamen minder makkelijk binnen.
De beuk in Driebergen
Een andere opdracht in die tijd was het waarnemen van een beuk op het terrein. Waarnemen, dat houdt met name in: niet invullen met allerlei gedachten, weetjes, maar alle zintuigen open zetten en luisteren, wat komen wil. Deze waarneming werd uitgedrukt in tekeningen, boetseerwerken, verhaaltjes, bewegingen en beschrijvingen. Er vonden zo twee bewegingen plaats: we benaderden de beuk en we leerden vertrouwen op onze waarneming en de vertaling in kunstzinnige vorm.
Nadat ik een half jaar bezig was geweest met het waarnemen van de beuk en allerlei andere oefeningen op het gebied van waarnemen, liep ik in Groningen langs het Noorderplantsoen en werd ik ‘geroepen’, zo omschrijf ik het. Het is niet woordelijk. Ik werd aangesproken in mijn zonnevlecht, besefte ik later, en zo naar de treurbeuk, die vijftig meter verder stond, geleid. Die ‘riep’ me, nodigde me uit. Ik ging in zijn kruin staan en ervoer stilte en afzondering van de wereld van Groningen. Het ‘roepen’ was er niet meer. Wel was er de uitnodiging voor een volgende keer.
Mijn vraag in Groningen was, ‘waarom roept die treurbeuk mij?’ Pas later kwam het beeld op, dat de bomen, niet alleen de beuken, met elkaar in contact staan. Wat wij met elkaar proberen met mobieltjes, voortdurend elkaar kunnen bereiken, doen de bomen veel beter en sneller via de etherwereld. De roep in Groningen deed mij op dat ogenblik herinneren aan de beuk in Driebergen, die ik dan al een paar weken vanwege vakantie niet bezocht had. Dit was een groet, zo werd me steeds duidelijker.
Algemeen
Langzaam werd ik gevoeliger voor, alweer met name, de bomen. Er zijn stappen, afstanden, waarmee ik een boom, maar ook een struik of plant, gewaar kan worden. De eerste stap is de aanwezigheid op zich, vrijblijvend. Als ik dan dichterbij kom, dan is er een grens, waarop de intensiteit toeneemt en er een keuze gevraagd wordt. Als ik dan nog dichterbij kom, in de kruin van een boom, dan kom ik in de intimiteit, dan kom ik in gesprek. De afstanden zelf variëren per boom, per boomsoort en ook eventueel per geslacht van de boom.
Het contact komt tot uiting in bewegingen, die de boom in mij oproept, zoals ik boven beschrijf, maar ook in zelfstandige lichte bewegingen van de boom zelf en aan het spelen met licht als het donker is. Ze dansen met licht, met name rood, blauw en groen, de lichtkrans om de boom heen wordt roder. Bijzonder is ook, dat de bomen gaan geuren, als het contact intens is, in alle jaargetijden. De bomen zijn ook nieuwsgierig. Ze luisteren heel intens.
Bij dieren en mensen beleef ik ook dit soort grenzen, maar deze gaan ook gepaard met emoties als angst en vriendschap, die het lastiger maken om zo zuiver te beschrijven. Bij mensen speelt dat nog meer dan bij dieren. De mussen in de tuin komen pas sinds kort, na twee jaar zingen, zo dichtbij, dat ze vlak voor me zitten. De egel heeft onlangs een vijf minuten aan mijn voeten zitten luisteren naar het zingen. Ook onbekende mensen groeten sneller.
Bomen in Warnsveld
Als ik nu in Warnsveld naar de mannelijke taxus aan de rand van de Overtuin, een particuliere tuin, stap en contact maak, dan merkt de linde een stuk verderop dat ook. Ik kan voor mezelf die linde dan niet overslaan. Dus de ronde begint met de mannelijke taxus, dan komt de lindelaan met de concentratie in een mooie oude linde en daarna terug via de vrouwelijke taxus om over het lindenplein naar huis te gaan. Ik word op die ronde steeds gevolgd en de bomen hebben onderling ook contact.
Dat is begonnen met het jarenlang elke dag langs de bomen gaan. We hadden hondjes in huis, die oud werden. Ik moest langzaam lopen, vaak stilstaan en kreeg alle kans om waar te nemen en contact te maken
De manlijke taxus in het begin van de weg, beweegt buiten mijn lichaam langs de kuiten de grond in en komt dan als een soort lichtstraal tussen de benen weer naar boven, steeds hoger. Hij gaat tot in mijn hoofd en gaat gevorkt via de slapen omhoog. De overheersende kleur is het groen van de overgang van dag naar nacht en andersom. De stevige linde verderop komt vanonder mijn middenrif en verbreedt mijn borstkas, terwijl het een kleurenpracht laat zien, die varieert van rood tot lichtend heldergroen. Als ik dan langs de vrouwelijke taxus kom, dan is zij veel zachter in haar bewegingen, dan de manlijke. Ze verschuilt zich een beetje, maar laat het wel weten als ik zonder aandacht voorbij ga. Daarna word ik verwelkomd op het kerkplein, waar de zilverlinden staan. Na zo’n wandeling kom ik weer uitgerust thuis.
Doorwerth
Ik wandelde door een klein bos; ik voelde weer de grens bij de afzonderlijke bomen, zoals ik die eerder beschreef. Ik merkte, dat de grens bij de berk dichterbij de boom ligt dan bij de eik. Zo heeft elke boomsoort een eigen afstand. Telkens benaderde ik de bomen bewust en bedankte ik de bomen voor het contact. Toen ik bij een groepje van vijf beuken hetzelfde deed, was opeens die grens per boom weg. Niet alleen bij de beuken, maar bij alle bomen en struiken. Het licht veranderde, werd zachter en de lucht voller. Ik stond in het bosje als in de huiskamer van een woning.
Brummen
Tijdens een viering van de kerstnacht liepen we naar een open plek in het bos. We zongen er in het donker en ik voelde me omringd door de bomen. Na het zingen en een spreuk waren we stil, we namen waar, wat er gebeurde. Iemand kwam bij me staan en zei, dat het leek of het lichter werd. Toen vond ik de woorden om te zeggen, wat ik waarnam: de bomen waren meer licht gaan geven.
Belangrijk in deze voor mij is, dat we elkaar nodig hebben om hier bewustzijn van te krijgen. Alleen kunnen we dat minder makkelijk, we kunnen het vooral bij elkaar wakker maken.
Bossen
Ik werd uitgenodigd om met een groepje mensen bezig te zijn met de klankenwereld en de natuurwezens. Daar beleefde ik weer, wat ik een paar keer op weg naar Berlijn beleefde: het Teutenburgerwald doorkruisend werden we oplettend gevolgd door de bomen, door het Wald. Niet alleen volgden ze ons, maar ze kenden ons. Dat had ik in de auto op weg naar de Randstad ook beleefd, maar het Teutenburgerwald was van een sterkere orde. Op die avond van de klankenwereld en natuurwezens kwam dat Wald weer erg dichtbij.
Posbank
Als ik de Posbank oploop, dan is er een plek, waar een heel sterk energiepunt staat, waar ik in ga staan. Daar stond ik eens in en plots was het licht heel anders, meer goudachtig, warmer, vloeibaarder. Op een ander punt op een open plek omringd door bos ging ik zingen en waren de bomen rondom intensief aan het luisteren.
Almen en Warnsveld bijvoorbeeld
steeds als ik bij bomen in de buurt ben, binnen hun werking kom, dan heeft dat invloed op mijn lichaam, laat ik het zo zeggen. Bij de eik komt er een beweging van diep uit de aarde door de wervelkolom naar de kosmos. Bij de berk komen er lichtvlekjes, die speels op mijn huid tasten. Bij de den komt vlak voor mijn lichaam een verticaal vanuit de grond in frisse geuren.
Punten in het landschap
Tijdens cursussen van Nicolaas de Jong werd ik op punten in het landschap gewezen. Die punten zag ik in eerste instantie als lichtzuilen in het landschap, die omhoog, omlaag of beide kanten op wervelden. Deze zuilen zijn er in het licht en het donker, ze zijn in de stad, in een gebouw, op een plein, ineen park, in de duinen, in …..
Al snel verdwenen die lichtervaringen, maar kwam er een ‘zien’ voor terug in het lichaam, net zoals de ervaringen met de euritmie. Ik ‘zie’ de punten, wordt erdoor geroepen en beleef de wervelingen door mijn lichaam.
Sommige punten zijn heel erg direct verbonden met de omgeving en verwijzen door naar andere punten in de buurt. Er wordt dan een netwerk van punten zichtbaar. Andere punten zijn juist meer verbonden met een groter gebied. Daarmee beleef ik verbinding met een heel gebied. Weer andere punten maken verbinding met een netwerk, dat heel groot is. Sommige punten vormen met drie een eenheid.
In zo’n punt staand is het me gebeurd, dat het licht verdicht, verwarmd werd en van kleur veranderde. Ik beleefde daarin heel sterk twee werelden, ongeveer zoals ik de verschillen ervaren heb tussen de stadswereld van Groningen en de waterwereld op het schip in de Noorderhaven in Groningen stad. Het zijn twee werelden, die tegelijk bestaan en toch makkelijk naast elkaar beleefd kunnen worden.
Ik vergelijk de wereld van deze punten en verbindingen daartussen met de acupunctuur bij de mens. In, op de mens bevinden zich meridianen. Deze hebben punten, waarin ze geactiveerd (positief blijven kijken) kunnen worden. De acupuncturist zet daar zijn naalden in, voert daar zijn druk op uit, leest wellicht de vraag uit. Zo heeft de aarde ook ‘meridianen’, kent ze ook punten, waar die ‘meridianen’ geactiveerd kunnen worden. Daarbij beleef ik mezelf als een acupunctuurnaald, die luistert, activeert. Als die mens, die daarin gaat staan, zingt en de gedachten los laat, dan kan zo’n punt gaan vertellen, dan wordt zo’n punt gestimuleerd, gereinigd wellicht..
In Warnsveld is een bos en wanneer ik daar in stap, dan kom ik in een netwerk van punten terecht, dat me steeds verder het bos in wil trekken. Een eerste punt nodigt me uit. Als ik daar sta, dan openen zich meerdere wegen naar andere punten, die al beleefbaar zijn. Kies ik zo’n weg, dan kom ik al snel bij een volgend punt. Ik ben nog niet bij een centraal punt uitgekomen.
In Zutphen is een park en als ik daar het voetpad volg, dan is er een punt, dat ik altijd groet, hoe kort ook. Als ik daar in sta, dan sta ik even buiten de tijd.
Sinds kort geef ik voor het slapengaan mijn omgeving aandacht. Daar zijn twee grote bomen bij, waar een lichtkrans om de kruin zichtbaar is. De bomen reageren op de aandacht door met licht te spelen: de kleur van hun kruin golft in rode en groene tinten en de kleur van hun lichtlichaam wordt roder. Daarnaast bewegen hun bladeren meer.
In Almen is een landgoed, waar er op meerdere plekken energiepunten zijn, maar op één punt is die zo sterk, dat er trillingen door mijn lijf gaan.
Zee-engel voor de Noordzee, oostelijk gedeelte
Ik werd in de zomer van 2023 uitgenodigd om mee te zeilen naar Denemarken. We zeilden eerst naar Helgoland. Helgoland is een heel klein eiland van belastingvrije drank, parfum en rookwaren, van een kolonie Jan van Genten, zee-alken en zeehonden. Het ligt in de Noordzee, 55 kilometer uit de kust van Duitsland. Het heeft een geschiedenis van strategisch eiland voor de marines van Engeland, Duitsland en Denemarken. Verder niets.
Ik vroeg me af: “Waarom ben ik hier?” Ik liep het hele eiland rond, twee uur rustig wandelen, toen ik werd getrokken naar een punt op het eiland. Net naast een beeld van Werner Heisenberg, de grondlegger van de kwantummechanica, stond een groot energiepunt. Daar ontmoette ik de zee-engel van de oostkant van de Noordzee.
Toen we de volgende dag vertrokken zeilden we verder en bleef ik met de vraag zitten: “wat wil deze ontmoeting mij vertellen”. We voeren verder en zeilden enige tijd in de Limfjord, een binnenwater in Noord-Denemarken.
Op de terugweg zouden we rechtstreeks naar Nederland varen over de Noordzee. Het plan was om tussen Terschelling en Vlieland Nederland binnen te varen. We zouden vroeg van Noord-Denemarken uitvaren de Noordzee op, ‘(met de zeilen) over bakboord’, zei Florian, de schipper.
Ik werd wakker met dat me verteld werd, dat we uit zouden varen met de zeilen over stuurboord; dat we zouden zeilen naar een punt 5 of 6 mijl uit de kust, dan zou ik daar de ‘rechterhand’ van de zee-engel ontmoeten; dat we daar overstag zouden gaan om richting De Cocksdorp, Texel, te varen dan zou ik daar de ‘linkerhand’ van de zee-engel ontmoeten. Daarna zouden we onder Texel door het Marsdiep Nederland binnen varen. Ik sprak hier niet met Florian over, dat zou over zijn grens gaan.
We voeren uit over stuurboord, Zo 5, 6 mijl buiten de kust kreeg ik een jurk over me heen geworpen en gingen we overstag richting De Cocksdorp. We zeilden voort. Toen we in de buurt van Nederland kwamen stuurde Florian af op Terschelling Vlieland. Het was zijn schip, ik was te gast, hij wilde tussen Terschelling en Vlieland door, omdat hij zich daar veilig voelde voor de drukke zeescheepvaart bij Texel, die daar een wissel had tussen diverse scheepvaartroutes. Bij de punt van Texel zou het veel onoverzichtelijker zijn.
Telkens dat we naar Terschelling Vlieland stuurden, ruimde de wind iets en voeren we weer richting Texel. Ik kon Florian daar niet mee aankomen, dat de zee-engel mij naar Texel wilde laten varen. Hij was daar voor mijn gevoel niet open voor of ik was daar nog niet klaar voor. Toen hij sliep en ik toch naar Terschelling Vlieland stuurde was daar een groot onweer en bliksem en regen. Ik heb toen gezongen voor de zee-engel en voor zijn ‘linkerhand’ en ik heb uitgelegd, dat ik niet zomaar Florian kon negeren: het was zijn schip, ik was zijn gast en hij had redenen om zo te willen varen. Ik wilde zijn vertrouwen niet beschamen. De zee-engel accepteerde dat en het slechte weer ging over.
We meerden een dag later af in Lelystad en gingen de volgende dag naar huis. Ik werd vroeger wakker dan de anderen en zat even in de kajuit, toen ik geroepen werd door een boerenzwaluw, die op reling zat. Ik stak mijn hoofd buiten het luik en stond met mijn hoofd in een wolk van boerenzwaluwen, die op het schip en de naastgelegen schepen in de verstagingen, de gieken en de relingen zaten. Ze maakten zich schoon, overlegden, vlogen op, streken neer en dat alles in de opkomende zon. Het was ook een boodschap, dat het zo goed was. Nu wist ik dat de engel zich ook tot hier uitstrekte en dat ik hem overal kon ontmoeten.
Thuis gekomen werkte het nog door. Er zijn drie energiepunten voor mijn huis. Een punt voor krachten vanuit de kosmos, waarbij de naam Hubertus opklonk; een punt voor krachten vanuit de aarde, waarbij de naam Gloria opklonk; en een punt waarin ik in de lichtstroom sta vanuit het centrum van de aarde naar het centrum van de kosmos, waarbij de naam Hij/Ik opklonk. In het laatste punt ontmoet ik, laat ik het zo noemen, mijn hoger-IK.
Ik was een paar dagen thuis en zocht in mijn dagelijkse gang door deze punten ook contact met de zee-engel. Toen ik daar een paar dagen later weer in de punten ging staan, werd ik door alle drie gestuurd naar een bepaald punt. Zo kwam ik op een nieuw punt, rechts de kosmos en mijn hoger-IK, links Moeder Aarde, waar ik het engelwezen van de Noordzee kon ontmoeten en mij verbonden wist met de ‘meridiaanpunten’ van de aarde.
Een half jaar later reed ik vroeg in de morgen van Warnsveld naar Texel, reed rechtstreeks naar naar het strand, liep er op en rechtstreeks naar een punt op het strand, waar ik door de Zee-engel omgeven was. Ik besefte, dat ik daarvoor naar Texel gereden was en het was goed.
Ik kon op vele plekken tegelijk zijn en was met tal van punten in de etherwereld verbonden. De gedachte komt binnen dat het er om gaat dat mensen met elkaar verbonden worden. Hoe verschillend ze ook zijn. Dit alles werkt verder in mij door.
De wereld van het huis: het huis als wezen
De eerste ervaring
Toen het gezin in 2007 uit elkaar viel, begon voor mij de zoektocht naar een nieuwe woning. Dat liep van Angeren, Arnhem, Dieren. Ik kwam ten slotte een huis in Warnsveld tegen, dat ik heb kunnen kopen, mogen kopen. Het is mijn overtuiging, dat ik niet zozeer het huis kocht, maar dat het huis mij gekozen heeft om zich te laten kopen, om zich met mij te verbinden.
Omschrijving van het huis
De basis van het huis ligt rond 1650. Het staat bijna recht achter de oude kerk in Warnsveld. Een belangrijke eigenschap voor mij is, dat het huis op een zanderige grond staat, waar een beetje binding in zit, het is dus niet helemaal los zand.
Gaandeweg mijn beeldhouwweg werd mij duidelijk, dat de grond, waarop ik werk, voor mij belangrijk is. Toen ik op het water woonde was de euritmie, als ondersteuning voor het werken aan mijn beelden, uitputtend, omdat het stromende water onder het schip de energie, waarmee ik de grond opzocht, weg vrat. Toen ik op kleigrond werkte, moest ik af en toe mijn bewegingen, die ik nodig heb om tot een beeld te komen, door de grond trekken en dat vreet krachten. In de bergen met krijt, werd mijn energie weggezogen door de grond. Hier in Warnsveld voelt het goed.
Koop ik het huis of zijn er andere krachten werkzaam
Toen ik het huis voor het eerst bezocht, voelde het goed, maar ik kon het niet betalen. Ik wees het om die reden af en noemde een prijs, die ik wel kon betalen. Ik zag zelf een te groot gat om bij elkaar te komen over de prijs en zette het van me af. De jonge makelaar kwam er op terug, omdat hij het huis bij mij vond passen. Weer wees ik het af; het bleef te duur. Ik gaf aan wat mijn uiterste prijs was en het verschil was voor mij nog te groot. Weer zette ik het van me af. Weer kwam de makelaar, nu de hoofdmakelaar, er op terug. Hij haalde mij over het huis nog eens te komen bekijken.
Tijdens dat bezoek vroeg hij mij om kennis te maken met de voorbuurvrouw, eigenaresse van het achterhuis. Zij zei na vijf minuten mij als buurman te willen hebben en de makelaar stond op om het koopcontract in orde te maken tegen mijn prijs. Ik was overrompeld, ook wat verbouwereerd: hier had ik niet op gerekend; had ik nog wat in te brengen?
De (ver)bouw
Het was een oud huis, de basis rond 1650, en in 1900 nog opgeknapt. Er moest dus anno 2007 veel gebeuren. Bij het verbouwen was het van wezenlijk belang te overleggen met het huis. Als ik iets wilde doen dat niet paste in wat het huis wilde, dan lukte het ook niet.
Toen ik een trap in gedachten had en er iets voor wilde slopen, lukte dat niet. Na een ochtend worstelen, liet ik het rusten en ging aan een beeld werken. Een week later dacht ik de trap net andersom, moest ik hetzelfde slopen en ging het van een leien dakje. Dit project was een scholing in geduld en ademhaling, in gesprek met het huis. Ik had gelukkig al geoefend en het lukte.
In de tuin bouwde ik een atelier om te beeldhouwen en als houtwerkplaats. Ik had dat eerder op het vorige adres gedaan en telkens als ik dàt huisje instapte, begon er een toon te zingen, te zoemen. Dat huisje heb ik afgebroken en dat leverde materiaal voor het atelier, dat ik nu ging bouwen. De nieuwe ruimte zong voller, er waren ook meer tonen.
Het voorhuis
De voorbuurvrouw overleed na een aantal jaren en haar dochter van 63 woonde daarna alleen in het voorhuis. Ik had ondertussen Marga leren kennen en wij besloten samen in het achterhuis te gaan wonen. Daarvoor verbouwden we dat achterhuis grondig. Ik was blij, dat ik al een aantal jaren in het huis gewoond en het huis had leren kennen. Nu kon ik een verbouwingsplan opzetten, dat paste. Het grappige is, dat de trap nu wel kon, zoals ik hem eerst wilde hebben.
Toen wij klaar waren met de verbouw van het achterhuis, zei de dochter van de overleden vrouw, dat zij naar een moderne aanleunwoning ging verhuizen. Zij zag het voorhuis graag door ons gekocht worden. Ook dit huis was na de verbouwing in 1900 niet meer aangepakt. Wij kochten het en we maakten de benedenruimte geschikt met een werkruimte voor Marga en een werkruimte voor mij. Op het ogenblik, dat de opening tussen voor- en achterhuis open ging, begon het huis te zingen. Voor- en achterhuis zijn nu samen en ik merk, dat het nu voluit zingt. Dat sluit voor mij aan bij de gedachte, waarmee ik ooit gestopt ben met de studie bouwkunde: eens wil ik aan iets bouwen, dat zingt.
Het huis stelde mij voor vragen, waar ik anders niet op gekomen was. Er bleek een waterput onder de grond te zitten, die intact was. Hoe ga ik daar mee om? Het riep beelden op over Vrouw Holle; over windrichtingen; over water; over de eenheid met het huis; over drieheid en vierheid; maar ook over hoe dat water te benutten. Tegelijk zijn er stenen om een putrand te maken, zijn er drie zuiltjes van graniet om op te richten, zijn er dakpannen over, Ik weet nog niet, wat het wordt.
Wat is dat een wezen in het huis?
Bij Nils Holgerson was er sprake van een huiskabouter, toen hij zijn reis op de nek van Akka begon. Dat was in mijn beleving een kracht van het huis, een wezen van het huis. Toch, als de mensen een huis verlaten, dan vergaat dat huis. Niet gelijk, maar wel na verloop van tijd. Dat wezen trekt dus weg uit het huis.
Dat roept allerlei vragen op: Hoe ontstaat het huiswezen? Wordt dat wezen dan gevoed of beïnvloed door de mensen of andersom? En hoe sterk wordt het wezen in de jaren? Wordt dat wezen al beïnvloed door de opzet van de woning en door de bouw? Hoe sterk is de invloed van de bewoners op het wezen en andersom? Ontstaat dat wezen uit de mensen zelf of is het een wezen, dat zich verzelfstandigt uit de geestelijke wereld, omdat de mensen het die mogelijkheid bieden?
Een woning die voor een bepaald persoon of gezin neergezet wordt, werkt anders dan een woning, die in massa neergezet wordt. Een woning, die prefab neergezet wordt, werkt anders dan een woning, waar alles op maat gemaakt wordt. Een woning met liefde gebouwd heeft andere krachten in zich dan een woning, die door een massabouwer neergezet wordt. Een woning met warmte bewoond brengt andere krachten met zich mee dan een woning bewoond door een misantroop.
Zoals ik het zelf beleefd heb, heb ik in dit huis een wezen getroffen, dat zich verbonden heeft met deze woning en vele bewoners voor mij, waar het uit was op nog vele jaren voortzetting. Het is vergelijkbaar met zoals ik met een beeld bezig ben, Van de geestelijke wereld uit maakt zich een wezen los, dat zich met dat beeld wil verbinden. Samen werken we aan dit beeld en dat beeld komt tot stand uit de gezamenlijke dans van ons twee en de materie.
Elementaire wezens
Hiermee kom ik op een vraag, die me bezighoud. Vanuit sprookjes kennen we nog wel kabouters, trollen, elfen, misschien ook nog wel salamanders, sylfen, nimfen, gnomen. Het zijn wezens met de natuur verbonden. Ik verbind ze met de etherwereld, zie ze als een verdichting vanuit die etherwereld. Ze kunnen kwaadaardig zijn, goedaardig, maar daar moet ik nog verder in zoeken om nu zo kort te schrijven.
De vraag, die mij concreet al een tijd bezighoud is de aard van de huiskabouter, het huiswezen. Die staat niet apart. Zoals er natuurwezens zijn, zo zijn er ook cultuurwezens, laat ik die term gebruiken. Maar waar komen ze vandaan? Ze lijken me ook verdicht uit de etherwereld en ze houden zich bezig met het in standhouden van hetgeen de mensen vervaardigen. Op die wijze zijn de mensen ook aan het scheppen in de etherwereld. Het is echter niet zo, dat die wezens ook de scheppingen in stand houden ongeacht wat de mens doet. Als de mens niet meer omkijkt naar hetgeen hij geschapen heeft, dan zal het cultuurwezen dit mogelijk niet lang in stand houden. Als de mens niet meer naar zijn gebouwen omkijkt zullen zij vervallen.
Wat voor huizen geldt, dat geldt ook voor telefoons, voor potloden, voor vliegers, enzovoorts. Waar komen de scheppingen vandaan? De telefoon bijvoorbeeld. Is die alleen door Bell uitgevonden? Zijn er meerdere uitvinders? Vanwaar komt deze drang? Welke krachten steken er achter? Is dat omdat mensen er aan toe zijn? Ik stel het me als volgt voor:
De geestelijke leidende wereld van de mensheid, wil de mensen helpen bij een volgende stap. Zij brengen een gedachte, een impuls in de wereld, die in de etherwereld leeft. Er zijn verschillende mensen, die deze gedachte opmerken. Sommigen gaan er mee aan de slag, anderen vinden het interessant en spelen er mee, weer anderen laten het liggen. Uiteindelijk komt het in de wereld in een bepaalde vorm tot leven. Zo zijn er verschillende mensen geweest, die een telefoon als gedachte oppikten, maar uiteindelijk werd de uitvinding aan Bell toegeschreven. Daarom bellen we nog steeds.
Als ik zie naar het proces rondom het werken aan het ontstaan van beelden, dan krijg ik een impuls om aan het werk te gaan met een onderwerp. Als ik begin bemerk ik na kortere of langere tijd, dat er een wezen uit de geestelijke wereld aan de andere kant van het beeld komt te staan. Er komt een gesprek op gang in de vorm van dans. Er klinkt een klank, dat tot een woord en tenslotte tot een titel. Zoals ik werk aan de materiekant, zo werkt vanuit de geestelijke wereld een geestelijk wezen. Zoals ik tot een materieel beeld kom, zo ontstaat vanuit de geestelijke wereld een wezen, dat bij het beeld hoort. Bij een huis ontstaat zo een huiswezen, zo komt er in me op.
Chakra’s
Het begon met het ervaren van tonen in mijn lichtlichaam. In eerste instantie als pijn ontwikkelde het zich al snel naar steeds meer gedifferentieerde lijnrichtingen. Deze verhielden zich in het begin allemaal tot de toon C. Gaandeweg begon ook hier differentiatie en zag ik, hoe de tonen zich gevarieerder tot elkaar gingen verhouden. Er kwamen meer toonladders en wat bijzonder was: elke toonladder begon zich te verbinden met een plek in mijn lichaam, van mijn kruin tot mijn voetzolen. Twaalf plekken.
Ze leken niets met chakra’s van doen te hebben, immers er werd altijd gesproken over zeven chakra’s. En toch beleefde ik twaalf energiepunten. Al lezend werd verhaald van 72 chakra’s, van 44 chakra’s, enzovoorts.
Ondertussen kreeg ik ervaringen met beeldjes, die ik schetsmatig opzette en voor de zeven bekende chakra’s hield. Zij reageerden op de beeldjes, ieder op eigen wijze, vaak ook verschillend van intensiteit, soms ook een chakra niet, soms ook door onderling verbinding te zoeken. Het meest intensief heb ik dat ervaren tussen kruin- en stuitchakra. Dan opende zich daar een hele lichtende weg over de rug. Soms kwamen daar heftige emoties bij vrij.
Nadat de schetsjes voorbij de alle chakra’s waren gegaan, gaf dat eventueel openingen om weer verder te gaan met uitvormen. Een eventueel vervolgbeeld moet ik echter op harthoogte uitwerken.
De laatste jaren ben ik bij het opstaan en voor het slapen gaan bezig met de intervallenreeks C, CD, CE, CF, CG, CA, CH, CC’ en weer terug C’, C’H, C’A, C’G, C’F, C’E, C’D, C’C. Hierbij merk ik, dat de bekende zeven chakra’s aangesproken worden, maar ik kon het nog niet plaatsen. Nu merk ik, dat de tonen op de hoogte van de chakra’s de bijbehorende chakra aanraken, wakker maken. Ze staan in een bol, de as loopt van stuit naar kruin. De C in de stuit, de D in de navel, de E in de zonnevlecht, de F in het hart, de G in de keel, de A in het derde oog, de B in de kruin, neerwaarts gericht, de C op de kruin, bovenwaarts gericht, de nieuwe bol openend en tegelijk de verbinding leggend met de eerste C, een lichtstraal naar mijn stuit en tegelijk verder omhoog en omlaag.
Nu ontstaat gelijk de vraag hoe dat zit met de andere toonladders en hoe die aangrijpen. Hiermee wordt gelijk helder, dat ik dat niet allemaal voor elkaar krijg eer ik sterven zal.
Bij beelden
Ik begon in 1983 met mijn weg in de beelden. Ik moest veel leren. Het werd me al snel duidelijk, dat de vorm vanuit beweging ontstaat en tegelijk die vorm weer in beweging wil komen. Die beweging kan ik volgen in mijn lichaam en daarvoor heeft de euritmie mij handvatten gegeven. Met deze hulp kan ik tot vormen komen.
Dat vormen iets los kunnen maken in mensen, merkte ik aan mijn vader. Hij eindigde zijn werkzame leven als vakofficier bij de marine, een praktische, technische omgeving van vliegtuigen. Hij stond kritisch tegenover wat ik allemaal deed, met name de stap dat ik ging boetseren was groot. Toch werd hij uiteindelijk gegrepen door een beeldje, dat ik geboetseerd had. Tegen een vriendin zei hij diezelfde avond, dat hij kunst toch altijd zo belangrijk had gevonden. Later vond hij, dat ik moest stoppen met werken om beelden te maken, maar met een gezin met vijf opgroeiende kinderen had ik niet direct vertrouwen dat ook te doen.
Hoe verder ik bezig was met beelden, hoe meer me duidelijk werd, dat het werken aan beelden een tweerichtingsverkeer inhield. Ik had vragen, wilde werken, maar van de andere kant kwamen ook vragen en opmerkingen naar mij toe. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen, dat ik er in het begin te weinig op in ging. Ik woonde alleen met een dochter en twee hondjes in een oud huis, dat ik zelf aan het verbouwen was, terwijl ik ook een volle baan had. Er bleef niet veel tijd over. Regelmatig wilde ik wel stoppen en beelden maken, maar dat dorst ik toch niet vanuit financiële overwegingen.
Ik was 63, toen ik afgekeurd werd om betaald werk te doen. Mijn rechterarm was overbelast geraakt voor computerwerk. In dat jaar zei een stem in de nacht: je moet nu aan je toekomst werken. Voor mij betekende dat, dat ik met beelden verder moest werken. Sinds die tijd lijkt het of er taken liggen, die ik wellicht met meer vertrouwen eerder op had moeten pakken. In de kersttijd 2020, toen ik alles verwerkt had, begon dat.
De materialen, waar ik mee kon werken, kwamen op mijn pad of had ik al langere tijd verzameld. Dat gold ook voor de vragen en voor de mensen, waar ik van kon leren. De beelden brachten ook contact met werelden, die we hier op aarde niet gewend zijn te ervaren. Die ervaringen wil ik hieronder beschrijven aan de hand van de beelden.
Loslaten
Eind jaren 90 was ik bezig met een beeld, dat betrekking had op familie, op verbinden, op loslaten. Een buurman, vriend, kreeg plots te horen, dat het met drie maanden afgelopen zou zijn met zijn leven. Zo ging het ook. Het groeiende beeld had plots een inhoud gekregen. Ik had het beeld in was klaar voor hij stierf en hij heeft het hier nog gezien. Het was een beeld, dat in drie stukken gegoten zou worden in brons en dan later in elkaar gelast zou worden. De was werd uitgestookt en de drie vormen gegoten. Toen ik ze wilde laten lassen, merkte ik, dat de stukken niet meer pasten, zoals ik ze uitgewerkt had. Ik moest ze anders in elkaar zetten. Voor mijn gevoel had de vriend van de andere kant zitten frutten. Ik heb drie dagen zitten puzzelen.
Rond 2020 kwam er iemand, die afscheid had moeten nemen van een dochter en waarbij ook de tweede dochter kanker bleek te hebben. Het beeld paste bij haar en is met haar meegegaan.
Lied van het loslaten
Rond 2011 was ik aan het werk met het beeld, dat de naam ‘Lied van loslaten’ zou krijgen. De basis was een diagonaal met een open lus van gasbuis bovenin. Ik werkte er tegen aan met was. Uit de vorm klonk de toon E op. Ik beleefde het beeld echter als onevenwichtig.
Ik zette er een tegenvorm bij en er ontstond een figuur waarbij de klank L opklonk. Daarop werd ik me bewust van een wezen, die achter het beeld stond. Er ontstond een wisselwerking, een dans rondom het beeld. Vragen over het beeld kon ik laten klinken en antwoorden trilden van de andere kant. Zo heb ik dat ervaren.
Ik liep vast door te weinig tijd of te veel hooi op de vork of door verkeerde keuzes. De zon speelde met het beeld. De warmte liet het inzinken. De vorm zakte in en mij deed het in eerste instantie geen goed. Toen ik de vorm weer oppakte werd ik welkom geheten door het wezen, dat ik er eerder bij ontmoette. Nu kwamen we er wel uit. Er klonk de naam Lied van loslaten.
Toen ik klaar was met het beeld, heeft dat wezen ook mij losgelaten. Het bleef wel verbonden met het beeld, maar voor de beschouwer. Deze ervaring bleef bestendig.
Ik had een tekening gemaakt, waarin een altaar tussen haken staat, zoals ik mezelf beleefde. Op kerstavond kreeg ik de ingeving, taak, opdracht, hoe je het noemen wilt, die tekening uit te werken in de vorm van een beeld. Ik heb er elke dag tot Driekoningen aan gewerkt en toen was het af. Ik kon er niet verder aan werken. Ik heb het uiteindelijk ergens laten gieten in brons.
Op kerstavond kwam naar boven, dat ik aan reliëfs moest werken. Ik maakte een verticale bok op wielen, zodat ik daaraan kon werken. Het groeide en groeide. Ik begon met één en eindigde met acht. Het bleef stromen en elk reliëf riep een volgende op. Ze begonnen te vertellen:
- Het eerste liet me de tweeheid ervaren, de verwondering van met twee te zijn en verbonden met elkaar, tegelijk één.
- De tweede riep de strijd op, het niet met elkaar overweg kunnen of willen, dus ook niet van binnen.
- De derde bracht juist de dans naar voren, het elkaar zoeken in een dans, in ritmes in aanvaarden.
- De vierde kwam door die dans tot een intieme ruimte, een ruimte waar een kiem, een centrum ontstaat, waarmee ruimte ontstaat.
- De vijfde komt uit die ruimte voort, de menselijke gestalte. Hier zag ik het reliëf groeien en plots zag ik, hoe de engelen van buiten de menselijke gestalte vorm gaven en hoe daarna de aartsengelen kwamen en van boven de zeven bekende chakra’s in de menselijke gestalte inlegden, elk chakra een schitterende ster stralend in één van de regenboogkleuren.
- De zesde kwam voor mij weer tot een altaar, daar waar mijn hart zit.
- De zevende voelde of op dat altaar vrede, liefde, mijn wezen in kon dalen. In de Christengemeenschap zou men zeggen: Christus in mij. Het voelt als een samenvatting in de ontwikkeling vanaf het eerste reliëf.
- Het achtste is de nieuwe mens, die een nieuwe taak op zich krijgt (vraag me niet welke, daar zijn we nog niet aan toe). Er is weer sprake van een tweeheid, maar nu beleefde ik twee swastika’s, die tegen elkaar in draaien en zo elkaar in harmonie brengen.
Kerst 2022: de engel en de mens of beter: de mens
Het begon weer met een schets, dit keer kreeg ik het beeld van een engel, dacht ik. Toen ik er aan werkte, klonk plots een stem, dat waar ik aan werkte, verband hield met hem als aartsengel. Ik werkte er nog even aan door, maar het beeldje was klaar en ik wilde nu wel werken aan een engel. Ik beleefde de engel echter niet zonder de verhouding van de engel met de mens.
Ik begon er weer met kerstavond aan. Het eerste beeld riep weer een tweede op, zo dat er uiteindelijk weer een reeks van acht ontstond. Elk beeldje riep een vraag op naar een vervolg en begon te vertellen. Hoe meer beeldjes er stonden, hoe duidelijker ze vertelden, totdat er een verhaal ontstond. Dat werd later verrijkt met het verhaal van kinderen, die geboren worden en mij opa maken.
- Het eerste beeldje liet zien, hoe de engel nog helemaal de mens draagt, beschermt en wijst naar de wereld buiten. De mens is dan nog niet goed wakker. Het is het kind, dat op de arm van de ouders en allen daaromheen een blik op de wereld.
- Het tweede toonde, hoe de mens gaat staan, maar nog op de engel. De mens wordt wakker en de engel wijst nog vooruit. Het is het kind op de lagere school, beschut in de omgeving. De ouders zijn er nog bij betrokken.
- Het derde sprak mij van de pijn, die de engel heeft bij de wetenschap, dat de engel de mens moet loslaten. Bij het kind is dat vooral als het naar de middelbare school gaat en de ouders op afstand komen te staan.
- Het vierde gaf mij het beeld aan van de engel, die nog stuurt in de benen, die nog aanwijzingen geeft door te sturen in ontmoetingen, in opgaves. De vleugel van de engel is niet meer tussen de mens en de geestelijke wereld. Die geestelijke wereld komt van linksachter boven en verbindt zich door het hart heen in de handen en voeten van de mens met de aarde.
- Het vijfde verbeeldde voor mij de pijn van de engel, als die de mens los moet laten. De mens staat nu in zichzelf op de aarde. Het komt voor mij tot uiting in de volwassenheid van de mens.
- Het zesde zong voor mij van de mens, die dansend de wereld verkent, die nog vooral van buiten danst, nog niet echt luisterend, maar vol zelfvertrouwen, De dans van buiten. Bij de mens van nu zie ik dat gebeuren als jong volwassene, bij de start van het zelfstandig leven.
- Het zevende volgde voor mij, om de dans van buiten naar binnen te brengen, om te leren luisteren en te verwerken. Als ik naar mijn leven kijk, dan is dat het eind van het werkzame leven of het begin van de AOW-jaren in Nederland.
- Het achtste tenslotte stond voor mij gelijk aan een nieuw begin, een nieuwe mens, die schept met de stem, schept door te spreken. Voor mij begon de voorbereiding hiervoor met de woorden, die klonken: ‘Ga nu werken aan je toekomst’. De stem, die op de mensen van nu onbewust inwerkt, die op het etherlichaam van de mensen inwerkt, zowel van de spreker als van de toehoorder. Deze mens is nog niet, het is een mens van de toekomst. Zo is deze mens ook nog niet volledig onder de mensheid.
Kerst 2023: het Geweten
De steenkring, die ik hieronder beschrijf, was net klaar, althans de stenen, er ligt nog zeker een opgave voor mij te wachten. Lang geleden kreeg ik een stuk Robinia. De boom was omgewaaid en ik kreeg een stuk van bij een vertakking. De Robinia heeft geduldig staan wachten, maar nu was het tijd.
De dag voor kerst werd duidelijk, dat ons onderwerp van gesprek ‘de Wachter’ werd. In eerste instantie haalde ik de bast weg en zag, wat er op zou komen. Meestal kwam er eerst een klank op, maar bij de Robinia kwam het beeld op van de ‘Wachter’, diegene, die je opwacht, als je over gaat van het aardse naar wat we hemelse noemen. Als ik sterven zal op de aarde, zal het ook één van de eerste ontmoetingen zijn aan de andere kant. De belangrijkste vraag zal zijn, wat ik meebreng van de aarde naar de geestelijke wereld.
De Wachter is helemaal niet zo streng, als dat ik eerst meende. Er klinkt zachtheid, mildheid. Het luistert, is nieuwsgierig, benieuwd naar wat ik meebreng, want de mens komt op aarde om te leren, te ontwikkelen en die ontwikkeling mee te nemen. Die ontwikkeling is nieuw voor de geestelijke wereld. Zij kan dat ook niet zomaar ver- en beoordelen. Daarvoor is een ‘gesprek’ nodig.
Gaandeweg het hakken wordt er ook meer zichtbaar van ‘de Wachter’. Het beeld lijkt voortdurend in beweging. Op verschillende plekken roept het voor mij kleur op. Er zit een centrum in het beeld, maar ook dat is in beweging. De lijnen versterken het gevoel van beweging. Het is alsof de materie oplost en het beeld uit lijnen bestaat. Het beeld wordt gewichtloos, massaloos.
‘Wachter’, maar als ik met het werken terugkijk naar mijn zogenoemde ‘bijna-dood-ervaring’, dan komt het beeld naar voren van mijn Hoger-IK, die me opwachtte, die me tegemoet kwam. Is dat, omdat het nog niet mijn tijd was? Ik weet het niet, maar werd me wel bewust, dat mijn Hoger-IK op mij zal wachten als ik voor langere tijd overga. Die zal mij ook meenemen langs alle drempels.
Dus opeens was ik aan het werk aan (een beeld van) mijn Hoger ik. Ik vroeg me ook af of ik die niet nu al zou ontmoeten in plaats van aan het eind van dit leven. Daar klonk het op, dat dat in de nacht gebeurde, als ik sliep, maar daar was ik nog niet wakker genoeg voor om dat goed te ervaren. Het voelde of ik nog niet ver genoeg vroeg.
Al werkend voelt dat als juist. Waar kom ik ‘mijn Hoger-IK’ tegen? Gelijk bij het begin, maar ook op andere lagen? Zijn de andere mensen dan de spiegels, waar mijn IK doorheen kijkt? Heeft ‘mijn Hoger-IK’ een plek in mij? Zo ja, waar? In mijn hart? Is de plek, die voortdurend bij mij is, mijn geweten? Die laatste vraag voelt als juist. De andere vragen staan nog open.
Ik merk wel, dat ik in vertrouwen bij ‘mijn Hoger-IK’ kan komen. Ik heb dit leven vast steken laten vallen, maar degene, die op me wacht, ontvangt me met liefde. Dat werd me duidelijk, toen ik besefte, dat dit leven mijn geweten een uitdrukking, een afvaardiging van mijn Hoger-Ik was. Het geweten niet als product van ‘zo doen we dat nu , één keer zo’, maar als innerlijk moreel besef. Dat is voortdurend bij me, helpt me als ik mijn weg zoek in dit leven. Brengt me misschien ook de verbinding met de geestelijke wereld, als ik woorden zoek.
Gaandeweg werd me door te werken ook duidelijk, dat ik bezig was de lijnen te benadrukken, waardoor de materie als het ware opgelost werd. Lijnen, die fysiek eigenlijk niet bestaan, die een geestelijke uitdrukking zijn. Denk maar aan een grens tussen twee landen of plaatsen. Fysiek is die er niet. Je bent of in het ene land of in het andere, je bent niet in de lijn.
Toen dit besef ingedaald was, heb ik me als oefening met een stuk ginkgo bezig gehouden. Het is zachter hout, maar buiten dat, het is een stuk hout van een boom, die hier in de tuin stond en moest wijken voor de uitbouw. De materie en de lijn speelden ook hierin. Dit beeldje ontwikkelde zich naar het begrip ‘uitnodiging’, uitnodiging om te dansen, om te bewegen.
Plots veranderde ook het andere beeld. De Robinia werd de uitbeelding van de verbinding tussen mijn Hoger-IK en mijzelf, hier op deze aarde. Ik voelde me opgenomen.
Steenkring
inleiding
Voor de coronatijd ben ik begonnen mijn binnenplaats op te ruimen. Daar lagen vijf zandstenen, die ik als vijftal samen wilde laten werken. Ik had vijf bokken op wieltjes gemaakt. Ik had een takel om motoren uit personenauto’s te hijsen aangeschaft, aangezien de lichtste steen toch vlug zeventig kilo woog. Ik haalde zes stenen van de binnenplaats. Vlug een bok erbij gemaakt, maar toch: zes. Twee driehoeken. Het trok me niet. Ik zocht een onderlinge noodzakelijke eenheid. De zeven sprak me aan, maar ik had geen zevende steen.
Ik zette de stenen op de bokken en in een kring voor zeven. Er bleef een lege plek over. Ik werd uitgenodigd in die plek te stappen, als zevende. Dat kwam vanuit de kracht van de kring. Zoals we stonden was plots ook duidelijk, dat ik als vijfde ‘steen’ zou staan.
Ik begon te werken, maar dat gaf heel veel stof in een ruimte, die daar niet geschikt voor was. Aangezien ik mijn grote werkruimte afgebroken had, had ik veel bouwmateriaal over en ik had een lege binnenplaats. Het is logisch om een gedeelte van de binnenplaats vol te bouwen met dat materiaal. Een werkruimte om met steen te werken. Een loopplank voor het overbruggen van het hoogteverschil. Nu kon ik aan het werk.
Er zijn drie rondes geweest. Steeds begon ik bij de eerste totdat ik niet verder kon, de tweede, derde, vierde en dan kwam ik bij mezelf. Vanuit de kracht van de kring, het grote wezen, dat bij de steenkring aangesloten is, kreeg ik opdrachten. De eerste hield in, dat ik het Oude Testament ging lezen. De tweede opdracht bracht me bij Maria Magdalena en haar rol in het christendom. De derde opdracht liet me bij het alfabet stilstaan. Deze opdrachten kennen eigenlijk geen einde. Ik ben er in feite nog mee bezig. Ik mocht ondertussen wel verder gaan met het bewerken van de zesde en zevende steen. Bij de eerste ronde klonk er duidelijk een stem, die me zei, dat ik door mocht gaan met de zesde steen. Bij de twee volgende rondes was de stem minder dringend, omdat ik beter had leren luisteren.
Steen 1
Deze steen liet me weer de gespletenheid voelen, het twee krachten in mezelf ervaren. Die tweeheid en ook telkens de verwondering daarover, die heb ik elke ronde weer ervaren. Tegelijk, op de achtergrond, komen die twee uit dezelfde bron, horen bij elkaar. Die beleving werd elke ronde steeds intenser.
Steen 2
De tweede steen maakte me wakker voor de buitenwereld. Het was of ik verbaasd was, dat er nog meer was. Mijn ene helft is vol verwondering, mijn andere helft houdt zich liever gedeisd. De steen werd elke ronde steeds wakkerder. In het begin nog heel erg zoekend, komt er gaandeweg steeds meer wakkerheid.
Steen 3
De derde steen wordt steeds meer naar binnen gericht. De tegenstelling van naar buiten gekeerd en binnen blijven moet overwonnen worden. Ik merk dat de wereld buiten ook stiekem naar binnen glijdt om daar op te roepen. Het was telkens een werken aan bezonnenheid, aan moed verzamelen om open te gaan.
Steen 4
De vierde steen geeft het besluit weer: ’ik kom naar buiten!’ In de eerste ronde kon ik er niet veel mee. Ik zag een verticaal ontstaan, maar naar achteren toe was het een rommeltje. De steen kwam niet over het geheel tot wakkerheid. De tweede ronde werd het duidelijker, het beeld van een Vikingschip kwam naar voren, maar het hek wilde nog niet sluiten. Pas de derde ronde zag ik hoe het wezen van de steen ook een tweeheid liet zien. De steen kreeg een duidelijke koers, de stuurman koerste. Tegelijk was op de achtergrond de twijfel duidelijk geworden. Ik kan alleen koers houden als ik de twijfel toelaat, aanvaard. Steeds opnieuw moet ik de koers bepalen.
Steen 5, eerste ronde
De eerste vier stenen bewerkte ik. Daar was ook telkens het gesprek per steen, per wezen, die bij die steen hoorde. Echter er was nog een wezen aanwezig, het wezen van de kring, de kring, waar ik ook bij hoorde. Die werd heel duidelijk, toen ik met de vierde steen voorlopig klaar was, niet meer verder kon. Ik werd aan het werk gezet met mezelf. Uit de kring, het wezen van de kring, klonk op, dat ik het Oude Testament moest lezen.
Ik ben niet kerks opgevoed, misschien kun je het humanitair noemen. Ik ben naar een openbare lagere school geweest, waar wel verhalen uit het Oude Testament verteld werden. Ik had Bijbels in huis van mijn grootouders, die ik nooit las. Ik opende ze wel eens om de geur op te snuiven, de geur van oude boeken, die bewust meegedragen werden. Ik heb mezelf een Bijbel aangeschaft en ben gaan lezen, Een overzicht krijgen, bekende verhalen, die toch anders bleken en ook nog steeds anders lijken te worden, hoe meer ik (er over) lees.
Er komen begrippen naar voren, die me verrassen, bijvoorbeeld:
- ‘oog om oog, tand om tand’. Dat staat er, maar het is in de Bijbel beperkt tot de dader, niet nog uitgebreid naar familie en vrienden.
- de vraag van het uitverkoren volk om een koning, want alle volken hebben een koning. God antwoordt, dat ze daar toch eens over na moest denken: het was duur; je wist nooit wat voor vlees je in de kuip hebt, onbetrouwbaar dus. Uiteindelijk stelt de Heer, dat Hij toch de koning voor het volk is, maar hij geeft het volk toch een koningsgeslacht.
- Later stelt God, dat Hij dat voor alle volkeren wil zijn, niet alleen het uitverkoren volk.
- De diverse slachtingen om Zijn macht te tonen, om Zijn toorn te tonen, om andere volkeren te bewijzen, welke macht Hij bezit.
- Het Hooglied
Het lezen van de Bijbel is niet in één keer klaar, daar leeft nog heel veel, dat vragen oproept, dat nog in nevelen gehuld is. Het sterkst sprak tot mij Zijn wens om koning van de hele mensheid te zijn en het Hooglied.
Ik was bijna door het Oude Testament heen, toen een stem klonk, dat ik door mocht gaan naar de zesde steen. Dat heb ik gedaan. Door naar de zevende steen en daarna weer aan een nieuwe cyclus.
Steen 5, tweede ronde
Toen ik weer vijfde ‘steen’ was, klonk de opdracht me bezig te houden met Maria Magdalena.
Maria Magdalena, daarover gaan vele verhalen en die verhalen hebben ook alles te maken met de geschiedenis van de katholieke kerk. De katholieke kerk heeft Maria Magdalena heel lang in de rol van gevallen vrouw geduwd. Waarom? Omdat Petrus een hekel aan haar schijnt te hebben gehad? En meer mannen? Maria Magdalena zou weer volgens andere verhalen de levensgezellin van Jezus van Nazareth geweest te zijn. Romans en naslagwerken. Wat klopt? Wat is belangrijk?
Aangezien ik op kerkgebied een leek ben, is het wegzetten van Maria Magdalena door de kerk voor mij een buitenkant, een zichtbare kant. Het actieve algemene in de naam katholiek wordt hoofdzakelijk beperkt tot mannen. Vrouwen spelen op de achtergrond een rol. Als ik echter de apokriefen en de verhalen erbij pak, dan beleef ik vrouwen en Maria Magdalena in het bijzonder als actieve speelsters in de ontwikkeling van het christendom. Het verst ontwikkeld; degene, die Christus het best kan volgen; degene, die Christus het eerst ontmoet na zijn opstanding; degene, die de apostelen weer in beweging kan brengen. Qua beeld is dat een conservatieve, collectieve kerk tegenover een beweeglijke individuele ontwikkeling. Ik moet zeggen, dat ik ervan genoot. Eigenlijk is Maria het dichtst bij Christus. Zij is voor mij de vertegenwoordiger van ‘Liefde’, onvoorwaardelijk. Johannes komt daar dicht bij, maar daar speelt het begrip ‘angst’ een rol. De overige apostelen staan daar verder vanaf.
En ik mocht weer verder gaan met de steenkring. Maria Magdalena blijft bij me. De stenen krijgen hun vorm en er ontstaat een beweging in de kring. Elke plek krijgt een eigenheid.
Steen 5, derde ronde
Zo kwam ik voor de derde keer bij de vijfde ‘steen’. Nu kwam naar boven de volgorde van de letters/klanken in het alfabet. Is die volgorde noodzakelijk? Vertelt die een verhaal? Hoe werkt die volgorde op me in?
Ik ben verder gegaan aan de zesde steen, de derde ronde. Ik merk, dat het de laatste ronde is. Ik heb drie vragen mee gekregen en ik ben daar nog lang niet mee klaar. Dat gaat eigenlijk ook op voor de steenkring zelf. Dit blijft bij me, net zoals veel ervaringen.
Steen 6
De zesde steen zette me voor vraagtekens. Ik had wel doorgekregen, dat ik verder mocht, maar ik kwam uit het Oude Testament en we zijn wel aan het werk gegaan, die eerste ronde, maar het is als het uittrekken van mijn jas voor buiten. Ik pelde langzaam aan de jas van de steen, hij ging langzaam uit, maar dan moet je de jas weghangen en begint de eerste kennismaking.
Bij de tweede ronde waren we al in gesprek geweest en nu kwam naar voren de weg naar het Nieuwe Testament. Ik had net als vijfde veel boeken over Maria Magdalena gelezen en ik zocht naar een verbinding. Daar kwam de zoektocht naar Christus op. Maria Magdalena gaf me het beeld van de vrouwelijke kant. Dat kwam naar voren als onderwerp: de zoektocht naar Christus in samenhang met Maria Magdalena.
Bij de derde ronde werd dit alleen maar bevestigt.
Steen 7
De zevende steen gaf mij een gevoel van opluchting. Hier zag ik langzaam het ontstaan van de diagonaal. Niet de diagonaal als rechte lijn, maar de diagonaal als een beweeglijke kracht. Het was niet of of, maar en en. Dit gevoel is meegereisd door de rondes.
Rose steen
Deze benoem ik alleen: ik zat met een roze steen in mijn hand en keek ernaar. Kijken en opgaan in de steen. Plots begon de steen te vloeien, te bewegen. De steen toonde de beweging, die in haar zat en gaf mij zo aan, hoe zij verder wilde. Zo is ze geworden.
De verloren tonen of de klankkast
Ik heb in het voorhuis, dat we kerst 2013 kochten, eerst bedacht, hoe vorm te geven; daarna hard gewerkt om te slopen om vervolgens werkzaamheden uit te laten voeren en verder veel zelf te verbouwen. Tijdens dat slopen kwamen er vele meters gaspijp tevoorschijn. De diktes varieerden, de lengtes ook, maar het was vooral veel. Het was geverfd, gestukt, meters lengtes en korte stukjes, allerhande aftakkingen en dergelijke. Ik wist niet goed, wat ik daar mee aan moest, dus ik sloeg het op vanaf 2014.
In 2022 ruimde ik op en kwam de meters pijp tegen. Ik kon de lengtes niet kwijt, dus maakte ik er korte stukken van. Het houten frame van de xylofoon viel ook uit elkaar en daar ging ik iets nieuws voor maken. Tegelijk kwam ook weer mijn oude vraag boven: hoe beleef ik dat tonen en hoeken samenvallen, een relatie hebben, en dat er meer hoeken zijn dan er tonen in de muziek klinken? We horen de vertrouwde tonen a, b, c, d, e, f en g. Dat zijn er 7 of met mineur en majeur erbij 21 of op de vleugel 12 met de zwarte toetsen erbij? Waar zijn de andere tonen? De verloren tonen.
Zo bouwde ik mijn klankkast. Als ik naar de tonen luister, dan wil ik spelen met maat, ritme, melodie, maar dan zoek ik ook naar het kleinst mogelijke interval. Muziek is eigenlijk ook wiskunde hier in Europa en aanverwante landen. Mogelijk elders ook, maar ik kijk het vanaf mijn Warnsveldse plek. Wiskunde is niet mijn sterkste zijde, hoewel ik het een blauwe maandag gestudeerd heb. Ik leer via het ervaren en dan vragen op laten komen.
Tja, wat doe ik hier verder mee?
Een heleboel ervaringen. Wat wil het me vertellen? Hoe pak ik het op?
De aarde is niet alleen een fysieke wereld
Voor het ongeval was ik me eigenlijk steeds meer bewust geworden in twee werelden te leven, een binnen- en een buitenwereld. De binnenwereld was van mij, de buitenwereld vroeg van mij. Ik besefte wel, dat ik met beide werelden moest omgaan. De gelaagdheid van de binnenwereld, mijzelf, de natuur en mijn oma ervaarde ik wel, maar dromend, De gelaagdheid van de buitenwereld was of werd in de loop van de tijd min of meer bewust. Thuis, familie, school, werk, vrienden, politie, politici, plaats, gemeente, ziekenhuis, land, enzovoort.
Door het ongeval op 17-jarige leeftijd werd ik me bewust van meer werelden, van meer gelaagdheden en dat er een samenhang tussen alle werelden bestaat. Het werd allereerst helder, dat er een wereld is, waar ik thuis ben, van waaruit ik op de aarde kom, geboren wordt, steeds wakker wordt. Een geestelijke wereld, zo geven we die op aarde een naam, zo kon ik die benoemen. Daar zitten nog stappen tussen.
Fysiek lichaam
Daar werd ik natuurlijk direct mee geconfronteerd. Plots een verlamde arm, niet meer mijn fysieke linkerarm kunnen gebruiken; niet meer zomaar een fles drinken open kunnen maken, een bal met twee handen op kunnen pakken. Ook het besef, dat als ik alleen fysiek zou bestaan, dat dat gewoon een feit zou zijn.
etherlichaam
Door mijn zoektocht, luistertocht, werd ik me bewust, dat er een wereld is, waar mijn fysieke lichaam niet buiten kan. Het is een lichaam van licht, dat reageert op wat er aan klanken, geuren, smaken, tonen, kleuren, kortom zintuigindrukken op me af komt. Het reageert daar vrij consequent op. Als ik daar op een zelfstandige manier mee omga, dus het onttrek aan mijn fysiek lichaam, dan krijg ik pijnsignalen. Het is een wereld van licht en ik merkte, dat daar ook al mijn herinneringen opgeslagen zitten.
Dat houdt niet in, dat ik me op aarde ook alles bewust ben, van wat er anders dan op aarde gebeurt. Dat ben ik niet eens van alles, dat er op de aarde speelt. Die werelden zijn zo enorm uitgebreid, dat ik maar een deel daarvan hier op aarde bewust ervaren kan. Ik mag relatief veel ervaren, sta er open voor en ik kan er over zoeken en vertellen middels de beelden. Als ik vertellen mag op vragen van anderen, dan komen er antwoorden uit een wereld, waarbij ik een hechtingspunt ervaar onder mijn middenrif. Die antwoorden spreek ik uit en ik moet er zelf ook goed naar luisteren. Daar komt veel wijsheid vandaan, wellicht is daar de plek van het zogenoemde onderbewuste, waar ik weet heb van alle werelden.
reïncarnatie
Als direct gevolg van het ongeval kwam ik in een wereld, waar ik mijn Hoger Ik ontmoette en met mensen, die net gestorven waren of op weg waren geboren te worden, in ‘gesprek’ kwam. Ik besefte langzaam, dat ik als mens naar de aarde gekomen ben met vragen van mijn IK. Daarvoor heb ik een plek op aarde gezocht bij mensen, die daar bij passen. De ervaringen, die ik dit leven opdoe, neem ik mee als ik weer geboren zal worden in de andere wereld, waar ik met mijn Hoger IK verenigd zal zijn.
Dit werd bevestigd door de ervaringen rond de geboorte van mijn twee biologische kinderen. Zij waren al jaren bezig om hun komst op aarde voor te bereiden. Hun Hoger IK bracht mensen op de aarde samen of trachtte dat te doen. Het zal niet altijd lopen, zoals mijn Hoger IK wil, maar daar moet ik mee omgaan. En niet alleen zij hebben dat gedaan, maar iedereen, die geboren is, wordt en zal worden.
Als ik naar de aarde ga, neem ik vanuit de geestelijke wereld vragen en eigenschappen mee vanuit mijn ontwikkeling vanuit eerdere incarnaties en vanuit scholing in die wereld. Ik kom dan hier op de aarde in een lichaam, dat gevormd is vanuit een aardse stroom met aardse eigenschappen. Daar horen bijvoorbeeld familie-eigenschappen en -verhoudingen, taal, landschap, volk, genen bij. Als mens doe je daar je best voor om die zo goed mogelijk passend te maken bij je plan op aarde, maar perfect wordt het niet en het kan heel goed, dat dat ook niet de bedoeling is. Het vraagt heel veel werk om die twee stromen op één lijn te brengen. Daar komt nog bij, dat ik als mens op aarde niet alleen ben gekomen. Er komen er velen en daar spelen allerlei relaties een rol in. Ik moet ze verweven.
Ik weet niet veel over mijn eerdere reïncarnaties, ik weet, dat ze hebben plaatsgevonden. De opdracht bij terugkeer op aarde na het ongeval was duidelijk: richt je op de aarde in dit leven en neem waar.
Nu lijkt het er voor veel mensen niet op, dat ik me aan die opdracht houd. Ik vertel over huiswezens, over een zee-engel, over etherkrachten, over chakra’s, over reïncarnatie. Dat klinkt voor velen niet als van deze aarde. Maar de aarde bestaat uit meer dan ‘dode materie’.
Ik merk aan mijn eigen lichaam, dat mijn lichaam kapot gaat, als het etherlichaam daar te lang uit is. De aarde heeft ook een etherlichaam. Dat lichaam wordt onderhouden door de geestelijke wereld, net als dat de geestelijke wereld ook ons etherlichaam voedt. Om mee te beginnen.
Wat breng ik weer mee terug?
Wat me helder bij is gebleven, dat is de vraag: wat breng je mee terug van dit leven op aarde. Een essentiële vraag. Er is iets, dat wij mensen kunnen leren op aarde en nergens anders en dat wij weer mee kunnen nemen de geestelijke wereld in. Daar wordt er op gewacht. Wat is hier zo anders? Dat wij de dood kennen? Dat wij de tijd kennen? Kennen we die eigenlijk? Wij moeten hier leren op ons eigen oordeel af te gaan? Wij moeten hier leren individu te zijn en tegelijk te beseffen, dat we pas mens worden door de ander. We moeten leren, dat we als mens allereerst geestelijke wezens zijn en niet alleen met de aarde moeten leren omgaan, maar ook met geestelijke werelden, die zich ook uitdrukken in die aarde.
Zoveel vragen.
Werken aan de verbinding
Het is niet zo, dat ik een deur open doe en in een andere wereld sta. Langzaam is het besef gegroeid, dat de twee of meer werelden met elkaar te maken hebben, eigenlijk in ons, als mens, voortdurend open staan naar elkaar. Het is onze keus hoe daar mee om te gaan. Dat is niet een keus met het verstand, maar met de wil. Het verstand kiest niet, heb ik ondertussen gemerkt, maar kan ons helpen kiezen.
De vragen, die ik heb meegenomen bij mijn geboorte, kan ik mij niet bewust herinneren, maar ik merk wel, dat ze in mijn handen, mijn handelen en woorden, mijn ontmoetingen terug kunnen komen. Ik kan die wereld niet dwingen te ‘spreken’, er niet op sturen, maar kan die wel uitnodigen door goed te luisteren naar wat er uit mijn lijf, uit de nacht en uit de omgeving komt aan beelden, woorden, activiteiten, vragen, impulsen en gebeurtenissen, die een richting wijzen.
Deze weg wordt met name geactiveerd in gesprek met en door vragen van anderen, omdat ik dan gedwongen wordt woorden te laten komen. Als ik alleen ben, dan kan ik in het gevoel, het beeld blijven hangen. Om hier bewustzijn in te krijgen en ook de woorden, die komen te begrijpen, daar heb ik het denken bij nodig, maar het is een dienstbaar denken, een luisterend denken, niet een eigengereid denken, dat eigen voorstellingen bouwt.
Misschien kan ik dat het best omschrijven als een denken, dat luistert naar wat er komt uit de onderbuik. Daar komen de woorden vandaan, die ik niet ken voor ik ze spreek, daar komen de impulsen vandaan. De darmen worden ook wel de hersenen van de buik genoemd. De verbinding met die buikhersenen loopt via het middenrif. Ik vang dan op, wat naar boven komt, werk dat uit in beelden of woorden en wordt me dat bewust met hulp van mijn verstand.
Ik besef, dat datgene dat ik hier op de aarde leer, aan de andere kant nodig is, maar wat dat dan precies is, dat ik hier moet leren, dat weet ik niet in mijn hersenen. Daar heb ik mijn handen en voeten voor nodig. Hierbij leef ik steeds bewuster met de vraag: ‘hoe wordt de verbinding tussen de twee werelden gelegd, hoe kan ik die andere wereld benaderen, wat zijn mijn talenten, wat mijn gebreken, hoe druk ik die verbinding uit’?
De vraag naar het uitdrukken van de verbinding heeft mij uiteindelijk naar de kunsten gevoerd, daar kan ik mijn vragen ontmoeten. Voor mij komen daar de beide werelden samen, ligt daar de verbinding. Door de kunst krijg ik weer mogelijkheden de verbinding te zoeken en kan ik dat trachten uit te drukken, in beeld te brengen, zeker nu ik niet meer gebonden ben aan een baan. Toen ik bezig was me los te maken net na mijn 63ste verjaardag, kreeg ik in de nacht te horen, dat ik nu maar eens aan mijn toekomst moet gaan werken. Het beeld voor mij is: werken aan een overgang naar de andere wereld en alvast voorwaarden scheppen voor een volgend leven. Maar wellicht zie ik dat te beperkt.
Gedachten over de samenhang van lichamen
Ik kom deze wereld fysiek tegen in het eten, drinken, smaak, geur, beelden, geluid, fysiek contact, bewegen, warmte, evenwicht, tijd, ruimte. Die fysieke gebeurtenissen kunnen heftig, soms bedreigend zijn, bijvoorbeeld verbranding, bevriezing, gebrek aan lucht, en wat nog meer. Maar wat zou ik er van merken? Je kunt deze wereld vergelijken met het steenachtige. Wij ervaren dit vaak als een wereld, waar geen gevoel is, zodat het niet uitmaakt of een steen verpulverd wordt of niet.
Als ik als mens alleen maar fysiek zou zijn, dan zijn die gebeurtenissen er en kan ik er niets mee, zo stel ik me voor. De gebeurtenissen beperken zich echter niet alleen tot het fysieke. Het fysieke op zich kan niet veel. Het kan zich niet herstellen, bijvoorbeeld. Fysiek alleen in de wereld van de mensen, dat beleef ik bij hen, die overleden zijn. Het leven is uit het fysieke lichaam en dat begint langzaam uit elkaar te vallen.
Er moet dan dus ook iets, een kracht, zijn, die alles bij elkaar houdt en zelfs weer kan herstellen, als dat nodig is. Een kracht, die aangeeft, dat je moet eten en drinken, als er te weinig bouwstoffen zijn. Een kracht, die doorgeeft, dat er iets niet klopt. Dat doet die kracht dan door pijn signalen af te geven. Een kracht, die je doet slapen, om weer krachten op te doen. Een lichaam dus, dat zorgt, dat je fysiek lichaam leven in zich draagt. In de antroposofie wordt dat wellicht bedoeld met het levenslichaam. Ik heb vaak het gevoel, dat ik deze omschrijvingen in woorden nog niet volledig doordring.
Deze wereld is, zoals die mij overkomt, nog een vorm van objectieve wereld. Het is een wereld die eenvoudig constateert, dat er iets mankeert of dat er te weinig voeding is. Als mens neem ik die boodschap aan, maar het is nog niet de wereld, waarin ik belevingen heb, waar ik mijn persoonlijke reactie bespeur, waar ik de daadkracht vandaan haal.
Deze wereld, de aarde, bestaat uit stenen, planten, dieren, mensen of de elementen aarde, water, lucht en vuur.
Ze roepen ook gevoelens op als afkeer, begeerte, zachtheid, tederheid en nog meer in alle maten van intensiteit. Sommige ervaringen laten ons koud, zijn neutraal; andere zijn heftig en kunnen zelfs lichamelijk doorwerken.
De ervaringen en opgeroepen gevoelens vuren een overweldigende hoeveelheid indrukken op mij af. Zou alles steeds nieuw zijn, dan is er zoveel te ervaren, dan verdrink ik daar in. Om hier houvast in te krijgen maak ik me dingen eigen en zet ze in het onbewuste op de automatische piloot, in de gewoonte. Ik maak er een voorstelling voor de bekende verschijnselen van en beleef die als gewoon. Dan hoef ik daar niet meer verward over te zijn. Tegelijk schuilt daar ook een gevaar in: ik kan er van alles onder rangschikken, ook dat, wat in eerste instantie gewoon lijkt. Daarmee stop ik met waarnemen, maar deel ik alles in hokjes in.
Met die ervaringen en belevingen komt er nog een element op: ik wil daar iets mee doen. Wat en waarom, dat is voor mij in eerste instantie nog een vraag. Alles op aarde kun je ervaren als alleen gericht op deze wereld, deze aarde in haar verschijningsvorm, waar mensen deel van uitmaken. Dat relateren we dan aan ons leven op aarde en vaak ook nog op dat van onze directe omgeving. Er is nog meer dan fysiek.
Misschien het belangrijkste
Ik ervaar de wereld om me heen steeds meer als een geheel, waar ik in mijn jeugd de wereld steeds meer uiteen zag vallen in geslacht, in volk, in land, in taal, in buurt, in rijkdom, in kleur. Mijn leven staat niet apart, ik heb anderen nodig, ik heb ook andere werelden nodig.
Ik heb bij het maken van een reliëf mogen zien, hoe engelen, zoals ze aangaven te zijn, van buitenaf een mensenlichaam opbouwen en dat aartsengelen daar van boven de chakra’s in leggen, zeven boven elkaar met de bijbehorende kleuren. Uit deze samenwerking ontstaat een mensenlichaam, waarmee een mens zich op aarde een leven kan vormen.
Engelen, die met sterren te maken hebben en aartsengelen, die met planeten te maken hebben. Sterrenbeelden en medeklinkers en planeten en klinkers. Het beleven van (mede)klinkers, die in het lichaam inwerken. Het maakt me nieuwsgierig. Ik heb me daarom soms bezig gehouden met het alfabet, omdat zij daarin een plek hebben gekregen als een soort basis. Later ben ik er intensiever in gaan zoeken. Dat was in verband met de opdrachten, die ik kreeg van de steenkring (zie bij beelden foto). Ze staan nu in het alfabet tabblad.
De beelden spraken ook tot mij, dat ze meer met de mensen verbonden wilden worden . Een deel van de engelbeelden is nu in brons gegoten. Twee van hen wilden niet in Zutphen gegoten worden, maar in Arnhem. Ik moet nu een ruimte vinden waar ik kan tentoonstellen.
Fietsval.
Ik ben met de fiets, gevallen, sleutelbeen gebroken en twee ribben. Nu kon er een aantal maanden fysiek even niets, niet beeldhouwen en verbouwen. Een paar weken eerder had ik een droom: “Er gaat iets ergs gebeuren, maar het moet, dat heb je even nodig.” De vraag na het ongeval was: wat is de bedoeling? Voor mij is dat het uitwerken van de stukken voor mijn website en het werken aan een tentoonstelling van de beelden. Met name de Steenkring ben ik nu voor de derde en laatste keer aan het doorgaan. Daarbij hoort nog het tot een eenheid brengen van de gedachten over het alfabet.
Je kiest de woorden niet, maar ze komen tot je. Het is dus omgekeerd. Dat was bij het kopen van dit huis ook zo: niet ik koop, maar het huis heeft mij gezocht. Zo is het ook in de pedagogie, de kinderen komen naar je toe.”
Ik heb de vraag gekregen de beelden, waaraan ik heb mogen werken, ten toon te stellen. Daarnaast werk ik aan de opdracht om een website op te bouwen en te onderhouden. De website is er wel, maar ik onderhoud die niet goed. Dat moet ik rechttrekken. Op die website kunnen mensen lezen en is het verder aan hen om er iets mee te gaan doen.